Thema Landschap

Veelgestelde vragen

Wat is het studiegebied voor landschap?

  • Het plangebied, de toegangswegen tot het gebied en de ruimten tussen de toegangswegen.
  • Breid het gebied uit tot waar de voorgenomen activiteiten nog waarneembaar zijn. Dat kan heel ver zijn, zoals bij het oprichten van een windturbinepark.
  • Neem belangrijke landschappelijke elementen en structuren in de omgeving in hun geheel mee.

Een voorbeeld van het laatste punt: een groot landgoed uit de 17de eeuw met een tuinencomplex wordt in één hoek doorsneden door een initiatief. Dit lijkt een kleine aantasting. Bij nadere beschouwing blijkt dat de symmetrische opzet van het landgoed hierdoor wordt aangetast. Als het landgoed niet in zijn geheel was meegenomen, zou dit onopgemerkt blijven.

Hoe verhoudt landschap zich tot andere milieuthema's?

De beoordeling van effecten op het landschap kan overlappen met de beoordeling van effecten op bodem en natuur. Voor bodem en natuur geldt dat het waarneembare deel ook onderdeel is van het landschap. Maar de bodemsamenstelling of het aantal plantensoorten binnen een houtwal horen weer niet bij landschap.
De thema’s landschap en cultuurhistorie overlappen meestal omdat bijna elk Nederlands landschap cultuurlandschap is. Ook gebouwde monumenten (zoals boerderijen en kastelen) en archeologische resten (zoals grafheuvels en verlaten woonterpen) zijn onderdeel van het landschap. Daarom worden landschap en cultuurhistorie vaak samen behandeld in een milieueffectrapport.

Wanneer moet ik alternatieven beschrijven?

Er is geen vuistregel die bepaalt of alternatieven beschreven moeten worden in het milieueffectrapport. De factsheet Landschap en milieueffectrapportage biedt met drie vragen houvast. De alternatieven kunnen heel bepalend zijn voor de uiteindelijke inrichting of ontwerp dat wordt gekozen.
Bijvoorbeeld: voor het stedebouwkundig plan van een woonwijk worden twee alternatieven uitgewerkt. Eén die de huidige kavelstructuur en openheid zoveel mogelijk intact laat en één die uitgaat van het maximaal invullen van voorzieningen en ruimtelijke kwaliteit voor nieuwe bewoners. De keuze voor deze alternatieven is heel bepalend voor het stedebouwkundig plan en dus voor het beeld dat de woonwijk straks krijgt. 

Hoe bepaal je effecten op landschap in een milieueffectrapport?

Hier is geen vaste methode voor. Het is belangrijk om eerst te bepalen of landschap een rol speelt voor het besluit. En zoja, welke dan. In de stap daarna bepaal je op hoofd-lijnen welke gebiedstypen in het plangebied voorkomen en welke landschappelijke waarden. Het kan gaan om fysieke waarden, belevingswaarden en inhoudelijke waarden. Het gemeentelijk landschapsontwikkelingsplan biedt soms aanknopingspunten. Bepaal tenslotte hoe het plan deze waarden beinvloedt.

Soms is de lagenbenadering een goede manier om effecten te bepalen. Bijvoorbeeld als het een gebied is met belangrijke aardkundige waarden en natuurwaarden die door het plan worden beïnvloed. Of als sprake is van een relatief jong aangelegd landschap met hoge belevingswaarden en het plan heeft negatieve effecten op de indeling of de grootte van het gebied. Dan is wellicht een belevingsonderzoek een goede methode.

Komt landschap altijd in een milieueffectrapport aan bod?

Nee, beoordeel eerst of er mogelijk aanzienlijke gevolgen te verwachten zijn voor het landschap. Is dit het geval, beschrijf dan de gevolgen. Een aanzienlijke gevolg is bijvoorbeeld een nieuw bedrijventerrein in het buitengebied. Maar de bouw van een aantal nieuwe fabriekshallen bij een bestaand bedrijventerrein, is geen aanzienlijk milieueffect. Motiveer wel altijd waarom gevolgen voor landschap niet aanzienlijk zijn.

Waarom cultuurhistorie in een milieueffectrapport?

In de Europese richtlijnen voor milieueffectrapportage en in de Omgevingswet worden het cultureel erfgoed en cultuurhistorische waarden expliciet genoemd als onderdeel bij de definitie van het begrip milieu. Bij de effecten op het milieu moeten dus ook effecten op cultuurhistorie worden beschreven. 

Was is het detailniveau van cultuurhistorie in een milieueffectrapport?

Dit hangt af van de:

  • aanwezigheid van cultuurhistorische waarden
  • waarde van het aanwezige landschappelijk, archeologisch of gebouwd erfgoed
  • voorgenomen activiteit. Wat is het karakter, is er sprake van een grote ruimtelijke ingreep of niet? Hoe concreet is de activiteit?

Vooral bij inrichtingsprojecten is informatie nodig over:

  • wat er aanwezig is
  • wat de waarde (status) is

Voor archeologie kan dit betekenen dat het archeologisch monumentenzorg (AMZ)-cyclus van 7 stappen gevolgd moet worden. 

Is archeologisch onderzoek nodig voor een milieueffectrapport?

Dat hangt af van de ingreep, de ondergrond en de archeologie. Vragen die hierbij horen:

  1. Vinden er bodemingrepen plaats?
    Als er niet wordt gegraven zijn er (meestal) geen effecten op archeologie. Archeologisch onderzoek voor het milieueffectrapport is dan niet nodig.
  2. Wordt er gegraven of gebouwd in opgehoogde grond?
    Activiteiten in of op opgehoogde grond gaan soms dieper dan de ophoging en kunnen effecten hebben op archeologische waarden. Een spitsstrook die op een bestaand grondlichaam wordt aangelegd heeft geen effect. Licht gefundeerde bouwwerken op een ophooglaag soms ook niet. Archeologische onderzoek voor het milieueffectrapport is dan niet nodig. Voor zwaardere gebouwen is vaak een fundering nodig die door de ophooglaag heen gaat en mogelijk wel effect kan hebben op archeologische waarden. In dat geval is wel archeologisch onderzoek nodig voor het milieueffectrapport.
  3. Wat zegt de Archeologie In Nederland-kaart of andere verwachtingskaarten?
    Met de kaart Archeologie in Nederland kun je bepalen of archeologisch onderzoek nodig is. Verwachtingskaarten hebben wel hun beperkingen. Dat geldt ook voor deze kaart die gemaakt is voor een globaal niveau. Veel provincies en gemeenten hebben een meer gedetailleerde kaart met verwachtingswaarden. De RCE biedt een goed overzicht van bronnen en kaarten
  4. Vinden ingrepen plaats die effecten hebben op het grondwater?
    Onder het grondwater, afgesloten van zuurstof, blijven organische materialen bewaard. Wanneer de grondwaterspiegel daalt, komen deze materialen in contact met zuurstof en gaan oxideren. Met mogelijke aantasting tot gevolg.
  5. Is de locatie al bebouwd (geweest)? 
    Als ergens al een gebouw heeft gestaan betekent dat vaak dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn. Het hangt wel af van het soort bebouwing. Waar een zwaar gefundeerd flatgebouw met diepe parkeergarage heeft gestaan zijn geen vindplaatsen meer te verwachten. Maar onder lichter gefundeerde bouwwerken kan nog wel archeologie aanwezig zijn.

Welke stappen uit het archeologisch stappenplan zijn relevant voor m.e.r.?

  1. Bureauonderzoek
    Dit is voor bijna ieder milieueffectrapport aan de orde. Soms kan dit onderzoek kort zijn, bijvoorbeeld als snel blijkt dat er geen archeologie te verwachten is. Geef dan wel aan in het milieueffectrapport aan waarom dit zo is.
  2. a. Inventariserend veldonderzoek , karterende fase
    Deze fase brengt in kaart of en waar vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Dit kan met booronderzoek. Dit onderzoek is  nodig als:
    - Er aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen zijn.
    - De aanwezigheid van vindplaatsen relevant is voor het besluit.
    b. Inventariserend veldonderzoek (IVO), waarderende fase

    Deze fase bepaalt de omvang en begrenzing van vindplaatsen en hoe archeologisch waardevol ze zijn. Als voor het milieueffectrapport een karterend veldonderzoek relevant is, is ook een waarderend veldonderzoek nodig.

Hoe bepaal ik de waarde van cultuurhistorische elementen?

De waarde van het element dat het effect ondervindt is belangrijk. Erfgoed kan status hebben door beleid of regelgeving, bijvoorbeeld:

  • een gebouw dat beschermd is volgens de Monumentenwet.
  • een beeldbepalend pand volgens gemeentelijk beleid.
  • een verkaveling, als waardevol gekarakteriseerd in provinciaal beleid.

Maar ook elementen die deze status niet hebben kunnen waardevol zijn.

De Handreiking cultuurhistorie in m.e.r. en MKBA hanteert drie kwaliteiten om de waarde te bepalen:

  • beleefde kwaliteit
  • fysieke kwaliteit
  • inhoudelijke kwaliteit
  • (en voor archeologie nog de ‘verwachte kwaliteit’)

Bij de verschillende kwaliteiten horen waarderingscriteria als zichtbaarheid, gaafheid, geconserveerdheid, informatiewaarde en zeldzaamheid.