De Minister van Verkeer en Waterstaat had aan Vlaanderen (ter uitvoering van het tussen Nederland en België gesloten Verdrag inzake de verruiming van de vaarweg in de Westerschelde) een Wvo-vergunning verleend voor het in de Westerschelde terugstorten van baggerspecie afkomstig van baggerwerkzaamheden voor het huidige en toekomstige onderhoud en de toekomstige verruiming van de vaargeul van de Westerschelde. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Op 14 juni 1996 heeft de Raad van State geoordeeld dat naast een Wvo ook een Wm-vergunning had moeten worden aangevraagd. Om die reden is de Wvo-vergunning vernietigd. Ten behoeve van de besluitvorming over de Wm-vergunning is een milieueffectrapportage gestart, omdat sprake is van inrichtingen, waarbinnen meer dan 500.000m3 baggerspecie kan worden gestort. De startnotitie geeft aan dat het besluit tot verruiming van de hoofdvaargeul in de m.e.r. niet meer ter discussie staat, evenmin als de keuze voor 13 reeds in een baggervergunning opgenomen stortlocaties. In het MER zouden alternatieven worden ontwikkeld en vergeleken met betrekking tot de wijze van exploitatie en beheer van de locaties, waarna een meest milieuvriendelijk alternatief wordt bepaald.
Hoofdpunten uit het advies
Tijdens het opstellen van het MER is door de totstandkoming van een speciale wet, de Vergunningenwet Westerschelde, de m.e.r.-plicht voor het storten van baggerspecie tijdens de verruiming komen te vervallen. Het MER is vervolgens afgerond als "milieuaspectenstudie" (MAS) met de bedoeling deze te gebruiken als bouwsteen in de toekomstige besluitvorming rondom de Westerschelde, de vergunningen voor het onderhoudsbaggerwerk en het opstellen van een lange termijnvisie voor de Westerschelde. Mede om die reden is het rapport toch aan een kwaliteitstoetsing door de Commissie voor de milieueffectrapportage onderworpen. Over de randvoorwaarden voor inschakeling van de Commissie is overleg geweest met de ministeries. In haar toetsingsadvies heeft de Commissie zich aan de hand van de informatie uit de MAS vooral geconcentreerd op aanbevelingen voor een toekomstige evaluatie van het stortbeleid na de realisatie van de verruiming.