958. Interprovinciaal windpark Afsluitdijk (IPWA)

Het plan is gericht op de aanleg van een windturbinepark 'in ruimtelijke samenhang' met de Afsluitdijk. Daarbij wordt gedacht aan een ordegrootte tot 300 MW. De m.e.r.-procedure dient volgens de startnotitie enerzijds inzicht te verschaffen in nut en noodzaak van het IPWA en anderzijds bij te dragen aan een “optimale plaatskeuze” voor een windpark. 

Procedure en adviezen

Richtlijnen
11-06-1998 Datum kennisgeving
11-06-1998 Ter inzage legging van de informatie
25-08-1998 Advies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Het studiegebied voor de IPWA omvat onder meer het IJsselmeer en de Waddenzee. Deze gebieden zijn beschermd onder meerdere nationale en internationale beleidsbeslissingen, zoals de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn, het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) en de PKB Waddenzee. Dit betekent dat het MER in een nut- en noodzaakanalyse onder andere op het volgende in moet gaan: 

● het maatschappelijk belang ( nut’) voor Nederland van 450 MW windenergie versus dezelfde hoeveelheid energie uit andere, vergelijkbaar duurzame energiebronnen in Nederland dan wel (via import) het buitenland;

● de noodzaak om de gestelde hoeveelheid windenergie op Nederlands grondgebied op te wekken en niet in daarvoor mogelijk beter geschikte gebieden buiten Nederland;

● de noodzaak om de gestelde hoeveelheid windenergie binnen het grondgebied van de provincies Noord-Holland en Fryslân op te wekken en niet bijvoorbeeld in andere provincies of offshore op de Noordzee;

● in hoeverre de gestelde 300 MW windenergie opgewekt kan worden op locaties elders in het IJsselmeer binnen het grondgebied van de provincies (één megalocatie, of meerdere kleine) dan wel op een combinatie van kleinere locaties op het land.

Bij dit laatste is, evenals bij een megalocatie, een aandachtspunt dat technisch het realiseren van 300 MW op land goed mogelijk is. De haalbaarheid zal vooral bepaald worden door eventuele maatschappelijke weerstand tegen een windpark op een specifieke locatie. De Commissie adviseert deze door een belevingsonderzoek in beeld te brengen.

Sommige punten maken deel uit van het nationale energiebeleid en liggen daarmee buiten de competentie van de provincies. In haar aanbiedingsbrief raadt de Commissie aan deze punten in samenspraak met het rijk te behandelen.

De startnotitie stelt voor om bij het ontwikkelen van alternatieven 1 en 3 MW turbines te beschouwen. Omdat niet zeker is dat ten tijde van besluitvorming 3 MW turbines inzetbaar zullen zijn, raadt de Commissie aan bij het ontwikkelen van alternatieven ook de mogelijke inzet van windturbines met een vermogen tussen 1 en 3 MW te beschouwen, bijvoorbeeld 1,5 MW. Daarnaast raadt de Commissie aan een groter studiegebied te hanteren dan het in de startnotitie genoemde gebied met het oog op voldoende speelruimte voor locatie- en opstellingsalternatieven.

De richtlijnen nemen het richtlijnenadvies integraal over (met enkele kleine wijzigingen die de inhoud van het advies niet veranderen).

De publicatie van het MER wordt in de tweede helft van 2001 verwacht.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

drs. ing. Arie van Beek
ir. Bezuyen
drs. ing. Frank Hagg
drs. Rob Lambeck
drs. Allard van Leerdam
ir. Lon Schöne

Voorzitter: drs. Leni van Rijn-Vellekoop
Werkgroepsecretaris: drs. Rob Verheem

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Noord-Holland
Fryslan

Bevoegd gezag
Noord-Holland
Fryslan

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Friesland; Nederland, provincie Noord-Holland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
D22.2 tot 1-4-2011: Windenergieopwekking >= 10megawatt per jaar of >= 10 molens

Bijgewerkt op: 31 aug 2007