ECLI:NL:RBGEL:2023:2201
Betreft | Omgevingsvergunning rundveehouderij naar pluimveehouderij Ede |
---|---|
Datum uitspraak | 18-04-2023 |
Rechtsprekende instantie | Rechtbank |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | m.e.r.-beoordeling, omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM), pluimveehouderij, gezondheid, Ede |
Bronnen vindplaats | ECLI:NL:RBGEL:2023:2201 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- In een m.e.r.(-beoordeling) moeten de milieugevolgen van een buitenuitloop voor legkippen worden meegenomen als deze uitloop onderdeel is van de inrichting.
Casus
Vergunninghouder heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om een rundveehouderij om te veranderen in een biologische pluimveehouderij voor 27.000 legkippen. De aanwezige bebouwing zal worden gesloopt en er zal op het perceel een nieuwe pluimveestal met wintergartens en een buitenuitloop worden gebouwd.
Het college van burgemeester en wethouders van Ede heeft de vergunning op 21 juni 2021 verleend. Hieraan ligt een m.e.r.-beoordelingsbesluit ten grondslag met als conclusie dat geen milieueffectrapport nodig is.
Eisers stellen dat de buitenuitloop in die beoordeling had moeten worden betrokken als onderdeel van de inrichting. Het is namelijk niet uitgesloten dat de buitenuitloop belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, zoals gezondheidsrisico’s, (fijn)stof, geluid en geur.
Overwegingen van de bestuursrechter
Het college heeft de gevolgen voor het milieu van de buitenuitloop in het m.e.r.-beoordelingsbesluit niet beoordeeld, omdat de grens van de inrichting samenvalt met het bouwvlak. Er is volgens het college jurisprudentie waaruit blijkt dat weilanden bij een agrarisch bedrijf niet tot de inrichting horen, omdat deze extensief worden gebruikt. Voor zover de uitloop wel tot de inrichting behoort, is niet aannemelijk dat er dan meer milieugevolgen zijn dan nu beoordeeld is.
Tussen partijen is niet in geschil dat het houden van 27.000 kippen valt onder ‘de activiteit’. De vraag is of de buitenuitloop bij de inrichting hoort.
De rechtbank oordeelt dat de uitloop onderdeel is van de inrichting. Deze hoort bij de intensieve veehouderij, is omheind en kan onbeperkt en intensief worden gebruikt door de 27.000 kippen uit het bedrijf. De rechtbank verwijst naar een nagenoeg vergelijkbaar geval, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat terecht de gevolgen van de gehele inrichting inclusief de uitlopen betrokken zijn (ABRvS 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:917, r.o. 6.3). In dat geval ging het ook om een omgevingsvergunning voor het veranderen van een rundveehouderij naar een pluimveehouderij, met 24.000 biologische legkippen en het bouwen van een pluimveestal met uitloopgebied, bestaande uit weilanden rondom het bouwvlak, van 9,6 hectare.
De stelling van het college dat weilanden volgens de rechtspraak niet bij een inrichting horen, doet daar niet aan af. Hier is geen sprake van een weiland, maar van een buitenuitloop bij een intensieve veehouderij die door 27.000 kippen, onbeperkt en steeds op dezelfde plek binnen een omheining intensief kan worden gebruikt. Bovendien is ook een uitloopweide in zulke omstandigheden onderdeel van de inrichting (zie bijvoorbeeld ABRvS 19 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW2248).
Het college heeft de milieugevolgen van de buitenuitloop ten onrechte niet beoordeeld.
De stelling van het college dat het niet aannemelijk is dat er ook na het beoordelen van de buitenuitloop andere of meer milieugevolgen zijn, volgt de rechtbank niet. Deze stelling is niet onderbouwd. Ook is niet in geschil dat de milieugevolgen van het gebruik van de buitenuitloop nu helemaal nog niet in beeld zijn gebracht. Dit terwijl het op voorhand niet is uitgesloten dat het onbegrensde, intensieve gebruik van een buitenuitloop door 27.000 kippen op een korte afstand van de woningen van eisers, gevolgen heeft voor het milieu.
Uitspraak
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.