ECLI:NL:RBOBR:2023:2931
Betreft | Vergunning veehouderij Hooge Mierde |
---|---|
Datum uitspraak | 16-06-2023 |
Rechtsprekende instantie | Rechtbank |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | kaderstelling, SMB-richtlijn, Nevele-Arrest, veehouderij, geur, Hooge Mierde |
Bronnen vindplaats | ECLI:NL:RBOBR:2023:2931 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Wetten of wetsartikelen zijn een plan of programma waarvoor een plan-MER verplicht kan zijn.
- Een plan-MER kan ook verplicht zijn als een wet of wetsartikel een ‘beperkte reikwijdte’ heeft (in dit geval geurnormen voor veehouderijen).
- De ‘50%-regeling’ in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet buiten toepassing blijven bij vergunningverlening omdat daar geen plan-MER voor gemaakt is.
Casus
Initiatiefnemer heeft op 12 februari 2021 een vergunningaanvraag ingediend. Twee bestaande varkenshouderijen worden volgens deze aanvraag samengevoegd tot één inrichting. Het college heeft een revisievergunning verleend waarin beide locaties samen als één inrichting zijn aangemerkt. Binnen de inrichting mogen na vergunningverlening in totaal 10.409 vleesvarkens worden gehuisvest.
Bij een aantal geurgevoelige objecten in de omgeving wordt de gemeentelijke geurnorm voor woningen in het buitengebied (5 ouE/m3) en in de bebouwde kom (0,1 ouE/m3) nu al overschreden. Uitbreiding van het aantal dieren is slechts mogelijk na toepassing van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) (de 50%-regeling). Dit artikel maakt het mogelijk om toch uit te breiden (meer dieren te houden) in situaties met teveel geurhinder. Het is dan toegestaan om 50% van de milieuwinst door geurreducerende maatregelen te gebruiken om meer dieren te houden.
Eisers zijn van mening dat vanwege de uitbreiding van het aantal varkens een project-MER opgesteld had moeten worden. Eisers zien artikel 3 van de Wgv bovendien als een plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn (2001/42/EG). Voor dat hele artikel had volgens eisers een plan-MER gemaakt moeten worden, waaronder de 50%-regeling.
Overwegingen van de bestuursrechter
Project-MER verplicht voor vergunning zelf?
De aangevraagde wijziging overschrijdt niet de drempelwaarden uit categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er bestaat dus geen verplichting om een MER op te stellen voor de vergunning zelf. Het college heeft wel een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd om te bepalen of een MER nodig is, want de wijziging staat in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft onderbouwd dat het maken van een MER in dit geval niet noodzakelijk is.
Plan-MER verplicht voor Wet geurhinder en veehouderij?
De rechtbank is van oordeel dat de Wgv voldoet aan de criteria voor een plan of programma. De Wgv is op nationaal niveau opgesteld en vastgesteld door de Staten-Generaal. De Wgv is een wet in formele zin maar in artikel 2, onder a, van de SMB Richtlijn zijn wetten in formele zin niet expliciet uitgesloten. Ook een wet in formele zin kan volgens de rechtbank een plan of programma zijn in de zin van de richtlijn. De Wgv is niet uit de lucht komen vallen, maar is voorgeschreven.
Weliswaar heeft de Wgv een beperkte reikwijdte en vormt de wet geen beoordelingskader voor alle hinder vanwege een veehouderij, maar dat wil nog niet zeggen dat het geen plan of programma is. De windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer bieden ook geen allesomvattend beoordelingskader voor alle hinder van windturbines maar zijn wel een plan of programma (zie de Delfzijluitspraak van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395).
De vervolgvraag is of de Wgv voldoet aan artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de SMB-richtlijn. Het is een wet met betrekking tot landbouw. De Wgv vormt ook een voldoende gedetailleerd kader voor de toekenning van toekomstige vergunningen (zie het arrest Bund Naturschutz van het Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:102), omdat het het exclusieve toetsingskader is voor de beoordeling van geurhinder van dierenverblijven. Om een aantal redenen verklaart de rechtbank de geurnormen echter niet onverbindend en hoefde het college niet de hele Wgv buiten toepassing te laten: (1) de geurnormen bestonden al voor de SMB-richtlijn, (2) bij de totstandkoming van de Wgv is veel milieu-informatie verzameld en (3) de in deze zaak toegepaste geurnormen volgen uit de geurverordening van de gemeente, die na een geurgebiedsvisie is vastgesteld. Eisers hebben niet aangevoerd dat deze geurgebiedsvisie niet voldoet aan de eisen voor een plan-m.e.r.
Dit is echter anders voor de 50%-regeling in artikel 3, vierde lid van de Wgv, dat ook een kaderstellend plan of programma is. Dit artikel is bij amendement aan de wet toegevoegd en bevat gedetailleerde en dwingende regels voor de beoordeling van een aanvraag om vergunningen. Specifiek voor dit onderdeel oordeelt de rechtbank dat de wetgever een plan-MER had moeten maken. De wetgever heeft dit niet gedaan. De mogelijke milieueffecten van artikel 3, vierde lid, van de Wgv zijn niet vooraf beoordeeld. Daarom had het college volgens de rechtbank artikel 3, vierde lid, van de Wgv buiten toepassing moeten laten (niet mogen gebruiken in dit geval).
De rechtbank verklaart de 50%-regeling niet onverbindend. Inmiddels heeft het college op basis van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de bevoegdheid om af te wijken van artikel 3, vierde lid, van de Wgv. Het college kan in concrete gevallen dus maatwerk leveren na een uitgebreide beoordeling van de milieugevolgen. De Wgv is daarmee op dit moment volgens de rechtbank niet meer kaderstellend zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid aanhef en onder a, van de SMB-richtlijn. Er hoeft dus nu achteraf geen plan-MER te worden opgesteld. De milieueffectrapportage kan nu plaatsvinden bij de vergunningverlening. Dit geldt ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Uitspraak
Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd.