ECLI:NL:RVS:2011:BQ0310
Betreft | Uitbreiding varkenshouderij Erp |
---|---|
Datum uitspraak | 06-04-2011 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | veehouderij, varkenshouderij, drempelwaarde, Veghel, milieuvergunningen |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201005767/1/M2 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Voor de vraag of vanwege de uitbreiding van een activiteit waarvoor zowel een milieu- als een bouwvergunning moet worden verleend de drempelwaarde van de ‘C-lijst’ of ‘D-lijst’ wordt overschreden, moet worden gekeken naar de milieuvergunning. Voor het in werking treden van die milieuvergunning is niet vereist dat de verleende bouwvergunning ook in werking is getreden.
NB Deze uitspraak is gewezen onder het pre-Wabo-recht en onder het oude Besluit m.e.r. 1994.
Casus
Bij besluit van 29 april 2010 heeft het college van B en W van de gemeente Veghel een revisievergunning verleend voor een varkensvermeerderingsbedrijf te Erp.
Appellanten stellen dat ten onrechte is geoordeeld dat er geen plicht bestaat tot het opstellen van een MER. Volgens hen wordt vanwege de uitbreiding van de inrichting de drempelwaarde van categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 voor het houden van zeugen overschreden. Zij voeren hiertoe het volgende aan.
- Het college heeft bij de beoordeling of er een m.e.r.-plicht bestaat ten onrechte aan de hand van de op 20 maart 2007 verleende Wm-vergunning vastgesteld welke veranderingen in de inrichting plaatsvinden. Volgens appelanten was de vergunning van 20 maart 2007 ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet in werking getreden omdat de benodigde bouwvergunning voor stal 10, een stal voor het houden van dragende zeugen, nog niet was verleend. Er is een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dragende zeugenstal. Volgens appellanten is dat niet stal 10, zoals (Wm-)vergund bij het besluit van 20 maart 2007, maar op een stal die 18 meter oostelijker is gelegen. Bovendien is de bouwvergunning voor stal 10 niet tijdig in werking getreden.
- Ook wanneer er vanuit wordt gegaan dat de Wm-vergunning van 20 maart 2007 tijdig in werking is getreden, moet worden geoordeeld dat de drempelwaarde van categorie 14 van onderdeel C wordt overschreden. Immers, stal 10 is nog niet opgericht, stal 9 wordt zodanig gewijzigd dat sprake is van de oprichting van een nieuwe installatie, en volgens de appellanten zullen de vleesvarkens in stal 10 worden gehouden als zeugen.
Overwegingen van de bestuursrechter
Volgens artikel 20.8 Wm treedt een vergunning die betrekking heeft op de oprichting of wijziging van een inrichting waarvoor ook een bouwvergunning nodig is, niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dragende zeugenstal. Bij dit besluit is volgens de Afdeling een bouwvergunning verleend voor stal 10, zoals (Wm-)vergund bij het besluit van 20 maart 2007. Met de verlening van de bouwvergunning op 30 maart 2010 is ook de milieuvergunning van 20 maart 2007 in werking getreden.
Anders dan appellanten menen is op grond van artikel 20.8 Wm voor het in werking treden van de milieuvergunning niet vereist dat de verleende bouwvergunning ook in werking is getreden. Het enkele feit dat de bouwvergunning is verleend, is al voldoende.
Ten aanzien van de drempelwaarde concludeert de Afdeling:
- Niet gebleken is dat stal 9 zodanig wordt gewijzigd dat sprake is van de oprichting van een nieuwe installatie als bedoeld in onderdeel A, onder 2, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994. Daarom dient alleen de vergunde toename van het aantal zeugen in stal 9 te worden betrokken bij de beoordeling of de drempelwaarde voor het houden van zeugen van categorie 14 van onderdeel C wordt overschreden.
- Daarnaast is niet gebleken dat de vleesvarkens in stal 10 zullen worden gehouden als zeugen. Er bestaat daarom geen aanleiding om de vleesvarkens in stal 10 te betrekken bij de vraag of de drempelwaarde van categorie 14 van onderdeel C wordt overschreden.
Gelet hierop wordt door de uitbreiding van de inrichting de drempelwaarde voor het houden van zeugen van categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit niet overschreden. Ditzelfde geldt indien het bij de Wm-vergunning van 20 maart 2007 vergunde aantal zeugen voor stal 10 niet wordt meegerekend bij het reeds vergunde aantal zeugen in totaal. Ook dan komt de uitbreiding niet boven de drempelwaarde uit. Het college heeft terecht geoordeeld dat er geen m.e.r.-plicht bestaat.
Uitspraak
De m.e.r.-beroepsgrond slaagt niet. Op andere gronden wordt het besluit vernietigd.