ECLI:NL:RVS:2011:BR2262
Betreft | Bedrijventerrein Newtonpark IV te Leeuwarden |
---|---|
Datum uitspraak | 20-07-2011 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | bedrijventerreinen, bestemmingsplannen, Leeuwarden, samenhang, m.e.r.-beoordelingsplicht |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200905603/1/M3 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Als twee bedrijventerreinen door de geografische ligging, de ontsluiting en het bijzondere, hoogwaardige profiel van elkaar verschillen, hoeven deze terreinen in het kader van de m.e.r.-(beoordelings)plicht niet in samenhang te worden beoordeeld.
- Als nog geen zicht bestaat op de uitkomsten van ontwikkelingen, hoeven deze niet in samenhang met het voornemen te worden beoordeeld in het kader van de m.e.r.-(beoordelings)plicht.
NB Zie voor vergelijkbare uitspraken waarin op samenhang is ingegaan: Geluidzone Kop van Broeklanden en Afvalverwerking Haps.
Klik hier voor projectinformatie (P1093).
Casus
Op 2 juni 2009 hebben Gedeputeerde Staten van Friesland het bestemmingsplan ‘Leeuwarden-Bedrijventerrein Newtonpark IV (fase 1 en 2)’ goedgekeurd.
Milieudefensie voert aan dat ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) is opgesteld, omdat de ruimtelijke gevolgen van het in het bestemmingsplan voorziene bedrijventerrein in samenhang met de bedrijventerreinen Werpsterhoek, Westelijke invalsweg en Newtonpark III, hadden moeten worden beoordeeld.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling overweegt dat voor het bedrijventerrein in samenhang met het bedrijventerrein Zwette-Noord, een m.e.r.-beoordelingsprocedure is doorlopen, omdat de oppervlakte van deze terreinen samen boven de drempelwaarde van 75 ha uitkomt. Uit deze procedure volgt dat geen belangrijke milieugevolgen worden verwacht en dus geen MER hoeft te worden opgesteld.
Volgens de Afdeling hebben GS zich terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het besluit tussen het bedrijventerrein en de bedrijventerreinen Werpsterhoek, Westelijke invalsweg en Newtonpark III niet een zodanige samenhang bestond dat deze in het kader van de m.e.r.(beoordelings)-plicht als één voorgenomen activiteit hadden moeten worden aangemerkt. In het m.e.r.-beoordelingsrapport is bezien welke voorzienbare uitbreidingen of samenhangende ontwikkelingen zich voordoen. Ten aanzien van het bedrijventerrein Werpsterhoek vermeldt het m.e.r.-beoordelingsrapport dat de ontwikkeling ervan door de geografische ligging, ontsluiting en het bijzondere, hoogwaardigere profiel van dit bedrijventerrein geen samenhang vertoont met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Newtonpark IV. In het m.e.r.-beoordelingsrapport wordt verder geconstateerd dat nog geen zicht bestaat op de uitkomsten van de ontwikkeling van het gebied aan de zuid- en westkant van Leeuwarden, waarbij mogelijk ook nieuwe bedrijventerreinen in ogenschouw worden genomen. Volgens de Afdeling heeft Milieudefensie niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen in het m.e.r.-beoordelingsrapport hierover is opgemerkt, onjuist is.
Gelet hierop betreffen de verschillende bedrijventerreinen geen afzonderlijke fasen van dezelfde activiteit en is evenmin sprake van zodanige samenhangende activiteiten dat deze in het kader van de m.e.r.-(beoordelings)plicht als één activiteit hadden moeten worden aangemerkt.
Uitspraak
De beroepen zijn ongegrond.