ECLI:NL:RVS:2013:BZ1278

Betreft PIP Ontsluiting Houten
Datum uitspraak 13-02-2013
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden inpassingsplan, provinciale wegen, alternatievenonderzoek, trechtering, alternatieven, plan-m.e.r., procedures, Houten
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201205534/1/R2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Wederom blijkt dat een tegenrapportage van appellanten niet per definitie een gunstige uitspraak oplevert; Uit een tegenrapportage moet blijken welke feitelijke onjuistheden aan een MER ontbreken.
  • ‘Trechtering’ in het proces van grote projecten is noodzakelijk. Een alternatief dat reeds in een eerder stadium is overwogen hoeft niet opnieuw te worden onderzocht.
  • Het ontbreken van een evaluatieprogramma aan een besluit, is geen gebrek van het besluit. Een besluit over een evaluatie kan ook achteraf worden genomen.
  • Het overnemen van een project door een ander bestuursorgaan is geen gebrek aan een besluit als uit onderliggende rapporten en documenten maar blijkt welke gegevens zijn meegenomen in een MER en door de Commissie m.e.r. getoetst zijn.

NB De Commissie m.e.r. heeft zowel een advies over het MER Ontsluiting Houten (P2475), als over het MER A12 SALTO uitgebracht (P1732).

Casus

Op 12 maart 2012 hebben Provinciale Staten van Utrecht (PS) het inpassingsplan “Verbindingsweg Houten-A12” vastgesteld. Het inpassingsplan ziet op de ontsluiting van de gemeente Houten naar de A12 middels een aan te leggen provinciale weg N421 vanaf de rondweg Houten. Dit tracé wordt Rijsbruggerweg-tracé (RWT) genoemd. De weg zal bestaan uit een 2x1-rijstrook met een maximumsnelheid van 80 km per uur. Door de verbindingsweg zal de verkeersdruk in Houten verminderen en de verkeersveiligheid verbeteren.

M.e.r.-beroepsgronden appellanten

Alternatieven
Ten aanzien van m.e.r. betogen appellanten dat het alternatievenonderzoek in het MER “Ontsluiting Houten, Herijking Alternatieven”niet volledig is en daardoor in strijd met artikel 7.23, eerste lid, onder b, Wm. Zij halen hierbij een uitspraak van 28 mei 2008 (zaaknr. 200608226/1) aan. Volgens het MER A12 SALTO had het Meerpaalalternatief (opm. dit verbindt Houten met de A27 ter hoogte van de aansluiting Nieuwegein in beide richtingen door een nieuwe aansluiting bij verzorgingsplaats De Kroon) minder milieueffecten dan het RWT dat op de A12 aansluit, en zijn de kosten vergelijkbaar. Daarom had deze variant ook moeten worden meegenomen in het alternatievenonderzoek voor MER Ontsluiting Houten. Appellanten betogen voorts dat de Commissie m.e.r. in haar advies over de reikwijdte en detailniveau heeft geadviseerd het Meerpaalalternatief te overwegen. Ter onderbouwing voeren appellanten het verkeersonderzoek “Verbindingsweg Houten – A12” door VMC aan. Tevens voeren appellanten aan dat andere adviezen van de Commissie m.e.r. ook niet zijn opgevolgd, waaronder het onderscheiden van verschillende stappen van het plan en het onderscheid tussen verschillende verkeersstromen. Voorts zijn de cumulatieve effecten van het plan A27 Hooipolder-Lunetten niet meegenomen.

Verouderd MER?
Ook zou het MER verouderd zijn, hetgeen in strijd is met 7.36a onder b Wm.

Overige gebreken MER
Appellanten betogen dat het MER Houten uit 2010 onjuistheden bevat. De onderbouwing van de keuze voor RWT is niet transparant doordat eerst de regio Utrecht initiatiefnemer van het project was en later de provincie.

Evaluatie
In strijd met art. 7.39 lid 1 Wm is er geen evaluatieprogramma opgesteld, aldus appellanten.

Verweer ten aanzien van m.e.r.
PS voeren aan dat het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. juist positief was en dat alle redelijkerwijs te beschouwen alternatieven in de twee m.e.r.-onderzoeken zijn meegenomen. Het Meerpaalalternatief zou geen reëel alternatief zijn. PS bestrijden dat de Commissie m.e.r. zou hebben geadviseerd het Meerpaalalternatief te overwegen. Bovendien heeft Rijkswaterstaat te kennen gegeven dat het RWT op korte termijn de beste oplossing biedt. Er zou wel rekening zijn gehouden met de planstudie A27 Hooipolder-Lunetten. Dat het inpassingsplan misschien niet alle verkeersproblemen oplost is volgens PS geen reden om aan te nemen dat het MER onvoldoende actueel zou zijn.

Overwegingen van de bestuursrechter
Ad alternatieven
Het MER A12 SALTO is in 2007 opgesteld wegens de verkeersproblematiek in het Kromme Rijngebied. Ten behoeve van het inpassingsplan is in 2010 een nieuwe m.e.r.-procedure doorlopen. Eerst heeft de Commissie m.e.r. een R&D-advies uitgebracht in oktober 2010. Vervolgens heeft de Commissie m.e.r. over het MER geadviseerd in het toetsingsadvies Ontsluiting Houten van 18 mei 2011. Uit het MER A12 SALTO was het RWT als voorkeur naar voren gekomen. In het MER van 2010 ten behoeve van het inpassingsplan zijn drie stappen doorlopen.

A. Is het RWT de juiste oplossing voor de bereikbaarheidproblemen rondom Houten? De conclusie was dat de keuze voor het RWT verantwoord is.
B. Wat is de beste ligging van het RWT? De keuze was tussen een oostelijke en een westelijke variant. Daaruit volgde dat de oostelijke variant een betere keuze was met betrekking tot het milieu.
C. Met betrekking tot het RWT is de inrichting van het tracé onderzocht zoals een kruising, een turborotonde, spitsafsluiting en dergelijke onderzocht. Deze verschillende uitvoeringen van het tracé leidden niet tot verschillen in milieueffecten, maar alleen tot verschillen van de verkeersaspecten.

De Afdeling overweegt dat door de Commissie m.e.r. in het R&D-advies voor het MER Ontsluiting Houten is geadviseerd om de keuze van de trechtering zoals uitgevoerd in het MER A12 SALTO te motiveren en te actualiseren. Kansrijke alternatieven dienden alsnog te worden onderzocht. Alternatieven die reeds waren afgevallen met het oog op de doelstelling van het inpassingsplan hoefden niet meer te worden meegewogen. In het toetsingsadvies oordeelt de Commissie m.e.r. dat de essentiële informatie voor de besluitvorming aanwezig is en dat uit het MER blijkt dat het RWT het beste alternatief is gelet op de verkeersproblemen.

Uit het door appellanten aangedragen VMC-rapport blijkt dat het Meerpalenalternatief het beste alternatief is. Mede omdat verkeer uit Houten vooral in noordwestelijke richting is. Tevens zou de aansluiting op de A12 tot gevaarlijke situaties leiden vanwege de complexiteit van de aansluiting en omdat langzaam verkeer vanaf het RWT niet voldoende ruimte zouden hebben om op snelheid te komen. Ook de splitsing van rijrichtingen vlak na de aansluiting zou kunnen leiden tot gevaarlijke situaties. Het VMC-rapport oordeelt tevens dat het onduidelijk is welke informatie uit MER A12 SALTO is gebruikt in het MER 2010 en met welke toekomstige plannen van Rijkswaterstaat wel of niet rekening is gehouden.

De Afdeling heeft eerder overwogen dat voor de vraag welke alternatieven in een MER moeten worden meegenomen artikel 7.23, eerste lid, Wm bepalend is. Uit dit artikel leidt de Afdeling af dat in een MER uitsluitend alternatieven hoeven worden opgenomen die, wat betreft de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor het milieu, mogelijk tot relevante verschillen kunnen leiden.
 
De Afdeling overweegt dat zij uit het betoog van appelanten destilleert dat een andere variant van het Meerpaalalternatief ten onrechte niet is meegenomen in het MER Houten. Dit zou zijn een weg strak langs de A27 met een aansluiting op de A27 op een andere locatie. De Afdeling overweegt daartoe dat een zekere trechtering in een dergelijk groot project noodzakelijk is. Uit de stukken blijkt dat Rijkswaterstaat niet kon instemmen met het door appellanten voorgestelde alternatief en dat reeds daarom het alternatief niet is meegenomen. Daarbij wijst PS op de planstudie A27 Hooipolder-Lunetten. De Afdeling overweegt dat de stukken, waaronder het VMC-rapport, niet voldoende met feiten en omstandigheden onderbouwen dat zij een alternatief voorstellen dat afwijkt van het eerder onderzochte Meerpaalalternatief. Dat leidt tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat de trechtering van alternatieven door PS onredelijk is.

Aangezien de Commissie m.e.r. geen bezwaren heeft tegen het MER Houten uit 2010, kan niet worden ingezien dat het advies van de Commissie m.e.r. op het MER A12 SALTO onvoldoende is meegewogen. Er is niet, in tegenstelling tot met wat appellanten aanvoeren, door de Commissie m.e.r. in het toetsingsadvies MER Houten geadviseerd om het door appellanten aangevoerde Meerpaalalternatief mee te wegen. Er is in slechts in het advies van de Commissie over de reikwijdte en het detailniveau aangegeven dat kansrijke alternatieven alsnog dienden te worden onderzocht. Het beroep op artikel 7.23, eerste lid, Wm slaagt niet.

Ad verouderd MER?
De argumenten dat het MER niet actueel genoeg omdat na 2010 nieuwe verkeersontwikkelingen hebben plaatsgevonden raken geen doel. Ook het feit dat het RWT niet alle verkeersproblemen oplost is geen reden om aan te nemen dat er een strijd is met artikel 7.36a Wm. Het betoog faalt.

Ad overige gebreken
Dat er verschillen zijn tussen het R&D-advies van de Commissie m.e.r. en het MER Houten 2010 betekent niet dat het MER in strijd met de Wm is opgesteld. De aangevoerde onjuistheden zijn niet aannemelijk gemaakt. Dat het bevoegd gezag van het project is gewijzigd kan ook niet leiden tot de conclusie dat het MER Houten 2010 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bovendien blijkt voldoende uit de dossierstukken welke gegevens ten grondslag hebben gelegen aan het MER Houten 2010. Het betoog faalt.

Ad evaluatie
Met betrekking tot het door appellanten aangevoerde gebrek van het evaluatieprogramma overweegt de Afdeling dat op grond van artikel 7.39, eerste lid, Wm ook nadat de activiteit is ondernomen een evaluatieprogramma kan worden opgesteld. In het onderhavige geding staat niet de evaluatie ter discussie, maar de rechtmatigheid van het besluit. De wijze waarop het besluit wordt geëvalueerd, heeft geen invloed op de rechtmatigheid van het besluit. De Afdeling verwijst hiervoor naar een uitspraak van 20 juli 2011 (zaaknr. 200908736/1/M2). Het betoog faalt.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.