ECLI:NL:RVS:2014:726
Betreft | Bestemmingsplan buitengebied Hof van Twente |
---|---|
Datum uitspraak | 05-03-2014 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | bestemmingsplannen, buitengebied, Hof van Twente, maximale mogelijkheden, stikstofdepositie, Natura 2000-gebieden, wijzigingsbevoegdheid |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201302029/1/R1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Bij de beoordeling van de milieueffecten moet worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en niet van een scenario realistische groei van bestaande bedrijven;
- Als op alle agrarische bouwvlakken mestvergisting planologisch mogelijk wordt gemaakt, moet bij de beoordeling van de milieueffecten hiervan worden uitgegaan.
Casus
De gemeente Hof van Twente heeft op 18 december 2012 een bestemmingsplan vastgesteld voor het buitengebied.
Door appellanten wordt onder meer aangevoerd dat het plan-MER onvoldoende inzicht geeft in de gevolgen van de uitbreiding van veehouderijen die het plan voorziet. Zij voeren daartoe aan dat bouwvlakken zijn verruimd, het plan in wijzigings,- en afwijkingsbevoegdheden voorziet, en dat de afwijkingsregels mestbe- en verwerkingsinstallaties toestaan. Ze vrezen voor nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden en voor geurhinder. Volgens hen is bij de beoordeling van de milieueffecten onvoldoende rekening gehouden met de voorziene mogelijkheid om mestbe- en verwerkingsinstallaties op te richten.
Volgens de gemeenteraad geven de MER-rapporten en -berekeningen voldoende inzicht in de gevolgen van het plan. Verder stelt de gemeente dat de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden worden toegepast onder de voorwaarde dat geen nadelige gevolgen voor Natura 2000-gebieden optreden. Ook is een Passende beoordeling opgesteld.
Overwegingen van de bestuursrechter
In vaste lijn met eerdere uitspraken overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak dat al bij de vaststelling van het bestemmingsplan onderzocht moet worden of het plan significante gevolgen voor Natura-2000 gebieden heeft en dat bij dat onderzoek uitgegaan moet worden van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. Dat geldt ook voor het onderzoek naar geurhinder.
In dit geval heeft de gemeenteraad aangenomen dat slechts een beperkt aantal bouwvlakken voor intensieve veehouderij als zodanig zal worden gebruikt en dat de wijzigings,- en afwijkingsbevoegdheden niet maximaal zullen worden benut. Het plan voorziet echter via wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden in aanmerkelijke uitbreidingsmogelijkheden in sommige delen van het plangebied, zonder dat een afname van het aantal dieren in andere delen van het plangebied planologisch is gewaarborgd. Dit betekent dat de raad bij de beoordeling van de milieueffecten ten onrechte niet van de maximale planologische mogelijkheden is uitgegaan.
De Afdeling overweegt verder dat in het MER staat dat vanwege mogelijke cumulatieve effecten ook de invloed van mestvergisting op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden moet worden meegenomen. Ook hierbij is de raad niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden wat betreft het aantal maal dat de afwijkingsbevoegdheid kan worden toegepast.
Uitspraak
De afdeling vernietigt onder andere de betreffende wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden, treft een voorlopige voorziening en draagt de gemeente op binnen 52 weken een nieuw plan vast te stellen.