ECLI:NL:RVS:2015:2382
Betreft | Bestemmingsplan Schielands Hoge Zeedijk, Gouda |
---|---|
Datum uitspraak | 29-07-2015 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Tussenuitspraak - bestuurlijke lus |
Trefwoorden | bestemmingsplannen, Gouda, referentiesituatie, alternatieven, geluidszones, belangenafweging |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201311618/1/R4 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Zolang een plan-MER de milieugevolgen van de varianten afzet tegen de referentiesituatie, maakt het niet uit dat de beschrijving van de huidige situatie niet helemaal overeenstemt met de feitelijke situatie op het moment van de planvaststelling.
- Een variant met hoge kosten, die niet voldoet aan het doel van het plan, mag buiten beschouwing blijven.
- Het advies van de Commissie m.e.r. kan bijdragen aan een objectieve belangenafweging.
Casus
Op 16 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Gouda het bestemmingsplan “Schielands Hoge Zeedijk” vastgesteld. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het binnendijks terrein van het oleochemisch bedrijf Croda, het buitendijks gebied tussen de Schielands Hoge Zeedijk en de Hollandsche IJssel en een klein deel van het beschermd stadsgezicht rondom de Mallegatsluis.
Referentiesituatie
Appellant voert aan dat in het plan-MER de ‘huidige situatie’ niet actueel is omdat daarin de afname van het verkeer door de aanleg van de N207 niet is meegenomen. De ‘referentiesituatie’ geeft ook een verkeerd beeld, omdat geen rekening is gehouden met het vertrek van twee bedrijven.
De raad brengt hier tegen in dat de milieugevolgen van de varianten vergeleken zijn met de ‘referentiesituatie’ en niet met de ‘huidige situatie’. Het vertrek van de twee bedrijven heeft nauwelijks invloed op het maatgevende aspect geluid.
Alternatieven
Naar de mening van appellant is de variant ‘voornemen BBT+’ niet uitvoerbaar vanwege de daarin gebruikte technieken. Ook meent hij dat bij de alternatieven een scenario betrokken had moeten worden waarbij geen sprake is van extra geluidhinder. Verder had het plan-MER aandacht moeten besteden aan de locatiekeuze van installaties binnen het plangebied.
De raad stelt dat het ‘voornemen BBT+’ wel technisch uitvoerbaar is. De locatiekeuze van installaties heeft te maken met het benutten van de aanwezige geluidzone. Het verplaatsen van het bedrijf naar een plek buiten het plangebied is vanwege de hoge kosten afgevallen. Inrichtingsalternatieven worden pas in het project-MER onderzocht.
Belangenafweging
Appellant betoogt verder dat de raad vooral rekening heeft gehouden met de belangen van de bestaande industrie en te weinig met de belangen van omwonenden. Zij voeren in dat verband aan dat het plan-MER is opgesteld door een bureau dat adviseur is van één van de bedrijven én van het gemeentebestuur. Zij wijzen tevens op de door de Commissie m.e.r. gesignaleerde tekortkomingen.
Overwegingen van de bestuursrechter
Referentiesituatie
Uit het deskundigenbericht volgt inderdaad dat in de beschrijving van de huidige geluidsituatie de aanleg van de N207 niet is betrokken, zodat deze niet de feitelijke situatie ten tijde van de planvaststelling is. De in het plan-MER onderzochte varianten zijn echter afgezet tegen de ‘referentiesituatie’, daarin is de aanleg van de N207 wel betrokken.
De Afdeling vindt de bestaande toestand van het milieu daarom voldoende beschreven.
Bij de planvaststelling was nog geen duidelijkheid over het vertrek van het bedrijf Sita en waren de activiteiten van een ander bedrijf nog niet beëindigd. In de referentiesituatie zijn deze bedrijven terecht meegenomen.
Alternatieven
Naar het oordeel van de Afdeling is het redelijk om een alternatief te onderzoeken dat technisch haalbaar is.
De raad heeft toegelicht dat door het plan het bedrijventerrein goed en efficiënt moet functioneren. Daarom vond de Afdeling het niet noodzakelijk om een alternatief te onderzoeken dat bij voorbaat leidt tot een vermindering van de geluidbelasting. De Afdeling weegt daarbij mee, dat de raad heeft toegelicht dat verplaatsing van het oleochemisch bedrijf vanwege hoge kosten niet realistisch is.
Belangenafweging
Volgens de Afdeling leidt de enkele omstandigheid van betrokkenheid van de adviseur in het voortraject niet tot het oordeel dat de raad vooringenomen was bij de (voorbereiding) van de besluitvorming. De raad heeft een zelfstandige beoordeling gemaakt van de belangen. Daarbij weegt de Afdeling mee dat de Commissie m.e.r. over het plan-MER heeft geadviseerd. In het plan-MER zijn diverse relevante belangen betrokken. Bovendien heeft de raad gekozen voor de variant die leidt tot de minste geluidbelasting.
Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond, maar draagt de raad vanwege andere beroepsgronden op om het besluit te herstellen.