ECLI:NL:RVS:2015:3444
Betreft | Bestemmingsplan ‘De Del’ gemeente Rozendaal |
---|---|
Datum uitspraak | 11-11-2015 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | m.e.r.-beoordelingsplicht, stikstofdepositie, Natura 2000-gebieden, mitigerende maatregelen, stedelijke ontwikkeling, uitnodingsplanologie |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201500569/1/R6 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Van een project-m.e.r.-(beoordelings)plicht is geen sprake als het besluit niet in kolom 4 van de bijlage C of D bij het Besluit m.e.r. is vermeld.
- Ook bij een geringe toename van stikstofdepositie moeten in geval van een overbelaste situatie maatregelen genomen worden.
- Mitigerende maatregelen waarvoor in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting is opgenomen en die als voorwaarde in de te verlenen omgevingsvergunning worden opgenomen, zijn voldoende gewaarborgd.
- De Commissie m.e.r. adviseert ook over de effectiviteit van mitigerende maatregelen.
Casus
Op 28 oktober 2014 heeft de raad van de gemeente Rozendaal het bestemmingsplan ‘De Del’ gewijzigd vastgesteld. Het plan voorziet in de bouw van 64 woningen aan de rand van Rozendaal op de plaats van een voormalig sportcomplex met voetbal- en tennisvelden. Het plangebied ligt dichtbij de snelweg A12 en het Natura 2000-gebied ‘De Veluwe’.
Op 6 november 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 44 woningen en het aanleggen of veranderen van uitritten. Op 4 november 2014 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 36 bomen. Op 7 oktober 2014 heeft het college voor het plan hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op de woningen in het plangebied.
Project-m.e.r-plicht
Appellant voert aan dat ten onrechte geen project-MER is gemaakt naast het plan-MER, nu ook omgevingsvergunningen zijn verleend voor de bouw van de woningen, het aanleggen van inritten en het kappen van bomen.
Significante effecten
Andere appellanten menen dat de raad ten onrechte concludeert dat geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu te verwachten zijn door het plan. Zij delen niet de mening van de raad dat bij een toename van stikstofdepositie van minder dan 0,051 mol N/ha/per jaar geen maatregelen nodig zijn. In dat verband wijzen zij er op dat in de jurisprudentie geen algemene grenswaarde geaccepteerd is en dat er reeds sprake is van een overbelaste situatie voor het habitattype ‘Beuken-eikenbossen met hulst’.
Maatregelen
De maatregelen die worden omschreven, namelijk het verwijderen van de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers, zijn volgens appellant al in het concept-beheerplan uit 2009 voor dit gebied opgenomen en staan dus los van dit plan. Andere appellanten menen dat de maatregelen al onderdeel uitmaken van de Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) en mogen daarom niet als mitigerende maatregelen voor dit plan aangemerkt worden. Gelet hierop moeten compenserende maatregelen worden getroffen en moet de zogenoemde ADC-toets worden doorlopen. Volgens appellant voldoet het plan niet aan de alternatieventoets, omdat er voldoende alternatieve locaties voor woningbouw in de regio zijn.
Overwegingen van de bestuursrechter
Project-m.e.r.-plichtS
De Afdeling overweegt dat de drempelwaarde van categorie D11.2, namelijk een oppervlakte van 100 ha of meer, dan wel 2000 woningen, niet wordt overschreden en dat de omgevingsvergunning niet wordt genoemd in kolom 4 bij die activiteit. Er is daarom geen project-m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Significante effecten
De afdeling constateert dat als gevolg van het plan geen oppervlakteverlies van het habitattype ‘Beuken-eikenbossen met hulst’ ontstaat. Wel neemt door het plan de stikstofdepositie toe met 0,46 mol N/ha/per jaar in de eerste 300 meter van het Natura 2000-gebied. Dat is een toename van 0,02% ten opzichte van de bestaande situatie en 0,03% ten opzichte van de kritische depositiewaarde in dat gebied.
De Afdeling neemt het advies van de Commissie m.e.r. in beschouwing, waarin staat dat niet met 100% zekerheid kan worden uitgesloten dat geen belangrijke nadelige gevolgen zullen optreden voor de huidige omvang en kwaliteit en voor het uitbreidingsdoel van het habitattype ‘ Beuken-eikebossen met hulst’. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet mogen concluderen dat geen maatregelen nodig zijn. In de plantoelichting staat overigens dat in overleg met het college van gedeputeerde staten toch maatregelen genomen zullen worden.
Maatregelen
De Afdeling overweegt dat in de Aanvulling op het MER is vermeld dat stikstofreducerende maatregelen worden genomen, namelijk het verwijderen van de exoten zoals de Amerikaanse vogelkers en de Amerikaanse eik uit het bosgebied ten noordwesten van de te realiseren woonwijk. Aangetoond is dat daardoor ruim voldoende stikstof uit het gebied wordt weggenomen. In het definitieve advies van de Commissie m.e.r. staat dat de maatregelen in dit geval effectief zijn. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting tot het treffen van die maatregelen vastgelegd en dienen deze als voorwaarde opgelegd te worden in de te verlenen omgevingsvergunning. De maatregelen zijn daarmee volgens de Afdeling voldoende gewaarborgd.
De Afdeling constateert dat voor het Natura 2000-gebied nog geen beheerplan is vastgesteld en dat de maatregelen daarom niet al bij het regulier beheer worden uitgevoerd. In de werkversie van het beheerplan is slechts vermeld dat bosopslag zal worden verwijderd. Dat is niet hetzelfde als de nu voorgestelde maatregelen.
Met maatregelen die in het PAS genoemd worden, kon de raad op het moment van vaststelling van het plan geen rekening houden, omdat het PAS toen nog niet in werking getreden was.
Naar het oordeel van de Afdeling zijn de maatregelen aanvullend en kunnen deze als mitigerende maatregelen aangemerkt worden in het kader van de passende beoordeling.
Uitspraak
De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond.