ECLI:NL:RVS:2016:2988

Betreft Projectplan Versterking Waddenzeedijk Texel
Datum uitspraak 09-11-2016
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Waddenzee, Texel, dijkversterkingen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201602003/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In een milieueffectrapport hoeft geen alternatief onderzocht te worden dat niet voldoet aan het doel van het project, onzekerheden in de uitvoering kent en hogere kosten met zich brengt.

Casus

Op 16 december 2015 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het projectplan Versterking Waddenzeedijk Texel secties 1 tot en met 8 en sectie 10 (hierna: projectplan) vastgesteld. Op 3 februari 2016 is het projectplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland goedgekeurd.

Grote delen van de dijk aan de zuidkant van Texel voldoen niet aan de gemiddelde overschrijdingskans van 1 op 4000 jaren zoals opgenomen in de Waterwet. In het projectplan staat met welke maatregelen het Hoogheemraadschap de voorgeschreven overschrijdingskans en het gewenste kwaliteitsniveau wil bereiken. Het Rijk betaalt mee als het ontwerp voor de dijk voldoet aan de criteria sober, robuust en doelmatig.

Appellant pleit voor een alternatief bij sectie 10 waarbij ook zijn gronden, die buiten de dijkring zijn gelegen, worden beschermd. De Waterwet staat niet in de weg aan dit alternatief. Hij meent dat het alternatievenonderzoek in het milieueffectrapport onvolledig is en dat het door hem gewenste alternatief vanwege onjuiste en onvolledige gegevens is afgevallen.

Het college meent dat dat alternatief geen redelijk te beschouwen alternatief is, omdat uit onderzoek is gebleken dat de kosten veel hoger zijn en de uitvoering complexer.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling constateert dat het niet relevant is voor de Waterwet of de gronden vroeger wel binnendijks hebben gelegen. Het projectplan heeft tot doel dat de primaire waterkering voldoet aan de normen van de Waterwet. Het door appellant gewenste alternatief heeft met name tot doel om buitendijks gelegen gronden binnendijks te maken. Er bestaat onzekerheid over de gevolgen van dit alternatief voor de stabiliteit van de voorlanddijk bij uitvoering van het door appellant gewenste alternatief. Tot slot is het door appellant gewenste alternatief in verhouding tot de andere alternatieven kostbaar. Naast de mogelijke extra kosten in verband met de stabiliteit van de voorlanddijk zou het alternatief betekenen dat de dijk 800 meter langer is en hogere onderhoudskosten heeft.

De Afdeling oordeelt dat het redelijk is het door appellant gewenste alternatief niet in een MER te onderzoeken gelet op het doel van het projectplan, de technische onzekerheden en de extra kosten van dat alternatief.

Beslissing
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.