ECLI:NL:RVS:2018:1297
Betreft | Omgevingsvergunning Decathlon Roermond |
---|---|
Datum uitspraak | 18-04-2018 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Hoger beroep |
Trefwoorden | Roermond, kruimelgevallen, winkels, stedelijke ontwikkeling, omgevingsvergunning |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 20170404214/1/A1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie D11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r., is niet afhankelijk van de omvang van de te verwachten milieugevolgen.
- Als de functiewijziging beperkt is en het bebouwde oppervlak niet toeneemt, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Casus
Op 25 augustus 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en gebruiken van een gebouw voor het oprichten van een Decathlon, het plaatsen van reclame en het realiseren van een playground op het buitenterrein van het perceel. In de bestaande situatie wordt het gebouw gebruikt door een camping- en outdoorwinkel met een vloeroppervlak van 11.000m2. Deze winkel wordt 3.800 m2 kleiner en in het vrijgekomen gedeelte zal de Decathlon worden gevestigd.
Het bestemmingsplan voorziet in detailhandel, met een nadere functieaanduiding voor een kampeerwinkel en een tentenzaak. De Decathlon zal ongeveer 85% van het vloeroppervlak gebruiken voor de verkoop van sportartikelen en ongeveer 15% van het vloeroppervlak voor de verkoop van rijwielen en onderdelen daarvoor. Ook het plaatsen van reclame en de playground (een ‘try and buy’-voorziening) zijn in strijd met het bestaande bestemmingsplan. Het college heeft daarom bij de vergunningverlening gebruikgemaakt van de kruimelgevallenregeling (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 20, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
Appellanten voeren aan dat het college geen gebruik mocht maken van de kruimelgevallenregeling, omdat het gaat om een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. In dat geval is de uitzondering in artikel 5, zesde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht van toepassing. Volgens appellanten is de gebruikswijziging aanzienlijk, omdat sprake is van een regionale publiekstrekker en de vergunningverlening de in het bestemmingsplan verankerde thematisering en branchering doorkruist.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling constateert dat het college in het besluit stelt dat het project geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu heeft, zodat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarnaast wordt het bestaande gebouw niet uitgebreid en blijft sprake van detailhandel. Volgens de Afdeling is het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie D11.2 in de bijlage bij het Besluit m.e.r., niet afhankelijk is van de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. De Afdeling wijst in dat verband naar haar uitspraken van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694) en 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348). In dit geval is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject omdat het een beperkte wijziging van het toegestane gebruik van een deel van een bestaand winkelgebouw betreft. Er vindt weliswaar een gedeeltelijke brancheverruiming plaats, maar het gebruik blijft gericht op detailhandel. Ook gaat de functiewijziging niet gepaard met uitbreiding van het bebouwde oppervlak.
Uitspraak
De Afdeling verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.