ECLI:NL:RVS:2018:141

Betreft Watervergunning en inpassingsplan Windpark Spui
Datum uitspraak 17-01-2018
Rechtsprekende instantie  Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden windturbines, windenergie, Verdrag van Aarhus, alternatieven, landschap, inspraak
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201607636/1/R6

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • In de overwegingen over het nut en de noodzaak van windenergie mag een zwaar gewicht worden toegekend aan de Europese doelen voor duurzame energie en de invulling daarvan.

  • Alternatieven die niet voldoen aan de beleidsuitgangspunten van het bevoegd gezag hoeven niet in een milieueffectrapport te worden onderzocht.

  • Als de inspraak gaat over een breed aantal onderwerpen die inhoudelijk zijn meegewogen in de besluitvorming, wordt voldaan aan het Verdrag van Aarhus.

  • Als uit het milieueffectrapport blijkt dat een bepaald aantal windturbines landschappelijk gezien de voorkeur heeft, mag worden besloten tot een ander aantal als die keuze goed gemotiveerd wordt.

Casus

Op 24 augustus 2016 heeft het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta een watervergunning verleend voor het uitvoeren van handelingen in een waterstaatswerk of beschermingszone. Op 14 september 2016 hebben provinciale staten van Zuid-Holland het inpassingsplan ‘Windpark Spui’ vastgesteld. De besluiten maken het oprichten van windpark Spui in de gemeente Korendijk mogelijk. Het park bestaat uit vijf windturbines. Het opgesteld vermogen ligt volgens de plantoelichting tussen de 15 en 21 MW.

Nut en noodzaak  
Appellanten voeren aan dat het milieueffectrapport ten onrechte ervan uitgaat dat windturbines leiden tot vermindering van CO2-uitstoot. Zij wijzen in dat verband op het rapport ‘Nationale Energieverkenning 2016’, waarin al onderkend is dat windmolens geen CO2-reductie opleveren. Ook menen zij dat windmolens alleen rendabel zijn met aanzienlijke subsidie, de levering van energie door windmolens niet zeker is en dat andere technieken voorhanden zijn om duurzame energie te produceren.

Alternatieve locaties
Appellanten betogen dat het inpassingsplan het onderzoek naar alternatieve locaties in de gemeente Korendijk doorkruist. De gemeente Korendijk heeft een MER laten opstellen, waarin onderzoek is gedaan naar zes alternatieve locaties, waaronder de gekozen locatie aan het Spui. Deze scoort op verschillende onderdelen, zoals geluid, slagschaduw en landschap, juist slechter dan de overige vijf locaties. Appellanten vinden dat de provincie niet motiveert waarom juist voor de locatie aan het Spui is gekozen.

Inspraak
Appellanten voeren verder aan dat geen reële participatie heeft plaatsgevonden bij de planvorming. De inspraakreacties hebben volgens hen niet doorgewerkt in de besluitvorming. Dit is in strijd met het Verdrag van Aarhus.

Aantal windturbines
Appellanten wijzen er op dat in het milieueffectrapport staat dat een opstelling met vier grote windturbines in een lijnopstelling voor het landschap het meest gunstig is.

Overwegingen van de bestuursrechter

Nut en noodzaak
In de zienswijzennota is verwezen naar de in Europees verband door het rijk afgesproken doelstelling dat in 2020 14% van de energieconsumptie afkomstig is van duurzame energie. Het rijk heeft met de provincies afgesproken dat het totaal opgesteld vermogen in 2020 6000 MW bedraagt, omdat windenergie op land de komende jaren een van de meest kosteneffectieve wijzen is om hernieuwbare energie te leveren. Naar het oordeel van de Afdeling is de beperkte CO2-reductie en mogelijke leveringsonzekerheid geen aanleiding voor nader onderzoek naar het nut en de noodzaak van windenergie. De Afdeling vindt het aannemelijk dat windenergie voor Nederland nog steeds een van de meest kosteneffectieve wijzen is voor het produceren van duurzame energie. De provincie heeft bij de beoordeling van nut en noodzaak van het windpark een zwaarwegend gewicht aan de afgesproken doelstellingen mogen geven.

Alternatieve locaties 
De Afdeling overweegt dat de locatie aan het Spui al tien jaar in provinciale beleidsstukken is opgenomen als gewenste locatie voor windenergie. Daaruit, en uit de raadsvergadering daarover, is geen eenduidige visie ontstaan voor een geschikte alternatieve locatie. De Afdeling vindt het daarom en vanwege de met het rijk afgesproken doelstelling voor het opwekken van windenergie, niet onredelijk dat de provincie van de bevoegdheid heeft gebruikgemaakt om een inpassingsplan vast te stellen. Hetzelfde geldt voor de gekozen locatie. Het is op zich niet onredelijk of onzorgvuldig dat provinciale staten een andere locatie hebben gekozen dan appellanten willen. Welke alternatieven onderzocht moeten worden in het milieueffectrapport, hangt volgens vaste jurisprudentie af van de omstandigheden van het geval. In het milieueffectrapport van 8 maart 2016 dat aan het inpassingsplan ten grondslag ligt, is vermeld dat bij het onderzoek naar alternatieve locaties de beleidsuitgangspunten zijn gehanteerd dat windturbines aan de rand van de Hoekse Waard en niet in natuurgebieden worden gerealiseerd. De in het brede-milieueffectrapport door de gemeente onderzochte locaties wijken grotendeels af van de locaties die in het milieueffectrapport van 8 maart 2016 zijn onderzocht. Provinciale Staten hebben aan de gemeente kenbaar gemaakt dat de overige in het brede-milieueffectrapport onderzochte locaties niet voldoen aan de beleidsuitgangspunten van de provincie. De Afdeling vindt het redelijk dat de provincie voor de locatie aan het Spui heeft gekozen, omdat deze in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten, namelijk de bescherming van het open polderlandschap en het voorkomen van aantasting van natuurgebieden.

Inspraak 
De Afdeling constateert dat het milieueffectrapport, de ontwerpbesluiten en de bijbehorende stukken ter inzage zijn gelegd. Op de inspraakreacties en zienswijzen is inhoudelijk gereageerd. De ingekomen reacties hadden betrekking op onderwerpen zoals nut en noodzaak van windenergie, locatie- en inrichtingsalternatieven en de effecten van het windpark op het woon- en leefklimaat en het landschap. De reacties zijn inhoudelijk meegewogen in de besluitvorming. Appellanten hebben niet onderbouwd op welke concrete punten niet is ingegaan. De Afdeling overweegt dat het vereiste van het Verdrag van Aarhus om rekening te houden met de resultaten van de inspraak, niet betekent dat omwonenden het laatste woord hebben bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Aantal windturbines
De Afdeling stelt vast dat in de plantoelichting staat dat een opstelling met vier grote windturbines in een lijnopstelling landschappelijk gezien het beste scoort. Door de provincie is gemotiveerd dat desondanks voor vijf windturbines is gekozen om ten minste 15 MW aan opgesteld vermogen te realiseren. Daarnaast kunnen met vijf windturbines de kosten voor de netaansluiting beter worden gedragen en is niet zeker dat vier windturbines minder geluid zouden veroorzaken. De Afdeling vindt dit een redelijk standpunt.

Uitspraak
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.