ECLI:NL:RVS:2018:3131

Bestemmingsplan woonwijk gemeente De Fryske Marren

Jurisprudentie details

Datum uitspraak

26 september 2018

Rechtsprekende instantie

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Soort procedure

Eerste aanleg - meervoudig

Trefwoorden

De Fryske Marren, Scheiding van functies, Stedelijke ontwikkeling, Vormvrije m.e.r.-beoordeling

ECLI-nummer

ECLI:NL:RVS:2018:3131

Conclusies voor de mer-praktijk

  • Zowel het college als de raad zijn bevoegd om in een bestemmingsplanprocedure over de m.e.r.-beoordeling te besluiten. 

  • De omstandigheid dat niet voorafgaand aan de terinzagelegging van het plan is besloten over de m.e.r.-beoordeling, is geen probleem als belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld.

Casus

Op 29 november 2017 heeft de raad van de gemeente De Fryske Marren het bestemmingsplan Broek Zuid vastgesteld. Het plan voorziet in een nieuwe woonwijk met 86 woningen, ten westen van de kern van Joure. Appellant vreest voor negatieve gevolgen voor haar bedrijf. Zij voert aan dat voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan besloten had moeten zijn of een MER nodig is. Zij wijst in dat verband op artikel 7.19 van de Wet milieubeheer (Wm). Ook meent zij dat het college daarover had moeten besluiten en niet de raad. 

Overwegingen van de bestuursrechter 
De Afdeling constateert dat partijen het er over eens zijn dat sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject en dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist. Het college is bevoegd het plan voor te bereiden en de raad is bevoegd het plan vast te stellen. Beide organen zijn ingevolge artikel 7.1 van de Wm bevoegd om over de m.e.r.-beoordeling te besluiten.  
In strijd met artikel 7.19, eerste en tweede lid, van de Wm is tegelijk over het plan en over de m.e.r.-beoordeling besloten. Over dat laatste had vóór de terinzagelegging besloten moeten worden. De Afdeling overweegt dat door deze gang van zaken geen belanghebbenden zijn benadeeld en passeert het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Over de m.e.r.-beoordeling is geen inhoudelijke beroepsgrond ingediend. 

Uitspraak 
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.