ECLI:NL:RVS:2024:4243

Betreft Inpassingsplan Zuid-West 380 kV Oost
Datum uitspraak 23-10-2024
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Tussenuitspraak - bestuurlijke lus
Trefwoorden inpassingsplan, alternatievenonderzoek, provincie Noord-Brabant, Hoogspanningsverbinding
Bronnen vindplaats ECLI:NL:RVS:2024:4243

Conclusies voor de mer praktijk

  • Als verschillende onderdelen van een hoogspanningsverbinding elk een eigen nut en noodzaak en een eigen tijdpad hebben én de tracéontwikkeling en -keuze los staan van elkaar, hoeven die onderdelen niet als één samenhangende activiteit in de zin van de mer-regelgeving te worden bezien.
NB: Deze uitspraak valt onder oud recht (Wet milieubeheer en Besluit milieueffectrapportage). 

Casus

Op 12 juli 2022 hebben de minister van Klimaat en Groene Groei en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de ministers) een rijksinpassingsplan “Zuid-West 380 kW Oost” vastgesteld voor de aanleg van een 380kV-verbinding tussen Rilland en Tilburg. Deze hoogspanningsverbinding is onderdeel van een nieuw aan te leggen tracé van ongeveer 78 kilometer lang tussen Borssele en de landelijke 380kV ring bij Tilburg. Het westelijke gedeelte van de verbinding is eerder mogelijk gemaakt met het rijksinpassingsplan "Zuid-West 380 kV West". Voor beide rijksinpassingsplannen is een afzonderlijk milieueffectrapport (MER) opgesteld.

Eén van de appellanten voert aan dat in de mer-procedure ten onrechte geen integrale beoordeling van het gehele tracé van Borssele naar Tilburg, inclusief de hoogspanningsstations Rilland en Tilburg, heeft plaatsgevonden. Volgens appellant is het opknippen van het project in vier delen in strijd met de Mer-richtlijn en de Nederlandse mer-regelgeving. Gelet op de samenhang tussen de projecten had de totale ontwikkeling voor de toepassing van de mer-beoordelingsplicht als één samenhangende activiteit moeten worden bezien, en had er één MER opgesteld moeten worden. Dit is volgens appellant nodig om te kunnen beoordelen of er sprake is van cumulatieve effecten van de totale ontwikkeling, bestaande uit deze vier onderdelen.

Overwegingen van de bestuursrechter
De ministers stellen zich op het standpunt dat de vier projecten voor de toepassing van de mer-beoordelingsplicht niet als één samenhangende activiteit hoeven te worden bezien, omdat deze vier verschillende onderdelen elk een eigen nut en noodzaak en een eigen tijdpad hebben en de tracéontwikkeling en -keuze van Zuid-West 380 kV West en Zuid-West 380 kV Oost los staan van elkaar. Daarom kan voor de afzonderlijke onderdelen een aparte mer-procedure worden doorlopen.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers hiermee voldoende gemotiveerd dat geen noodzaak bestaat om in deze fase van de totale ontwikkeling alsnog een integraal MER op te stellen voor het gehele tracé en de twee hoogspanningsstations.

Uitspraak
Het beroep is gegrond op een ander punt. De Afdeling draagt de ministers op om de gebreken binnen 26 weken te herstellen of een ander besluit te nemen.