ECLI:NL:RVS:2010:BO6611
Betreft | Composteerder Lelystad |
---|---|
Datum uitspraak | 08-12-2010 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | milieuvergunningen, Lelystad, m.e.r.-richtlijn, bijlage III, m.e.r.-beoordeling |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200910054/1/M1 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Indien appellanten een m.e.r.-beoordeling (op een aantal onderdelen) ontoereikend vinden, loopt de Afdeling bestuursrechtspraak de m.e.r.-beoordeling punt voor punt na.
- Bij de m.e.r.-beoordeling wordt geen alternatievenonderzoek betrokken.
Casus
Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben een milieuvergunning verleend voor een inrichting voor het composteren van organische bijproducten en afval tot compost en bodemverbeteraars in Lelystad.
Over m.e.r. zijn de volgende beroepsgronden aangevoerd:
- bij de m.e.r.-beoordeling zijn niet de voornaamste alternatieven onderzocht;
- bij de m.e.r.-beoordeling is geen volledige prognose gemaakt van aard en hoeveelheid van de residuen en emissies van geur, lucht en water;
- Gedeputeerde Staten zijn er bij de m.e.r.-beoordeling ten onrechte van uitgegaan dat binnen de inrichting geforceerde beluchting plaatsvindt, dat wordt voldaan aan de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en dat de activiteiten plaatsvinden op een vloeistofdichte vloer.
Ook verwijzen de appellanten naar de Hof-uitspraak van 15 oktober 2009 waarbij Nederland is veroordeeld en zijn van mening dat daaraan niet wordt voldaan.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt als volgt over de m.e.r.-beroepsgronden. Over de verwijzing naar de Hof-uitspraak merkt de Afdeling kort op dat de uitspraak ziet op de vraag of bij het niet overschrijden van de drempelwaarde toch een m.e.r.-beoordeling had moeten plaatsvinden. Nu hier een m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden, betreft de uitspraak niet de situatie waar het in deze zaak over gaat.
Bij de m.e.r.-beoordeling hebben Gedeputeerde Staten meegenomen dat:
- de activiteiten overeenkomen met de activiteiten in de Bijzondere Regeling G2 uit de NeR;
- de activiteiten voldoen aan de minimumstandaarden uit het Landelijk Afvalstoffenbeleidsplan;
- de inrichting op een industrieterrein voor zwaardere industrie ligt, waarbij de meest nabijgelegen gevoelige bestemming op ruim twee kilometer afstand is gelegen;
- gelet op de aard en schaal geen verstorende invloed te verwachten is op nabijgelegen EHS-gebieden en in het kader van de Vogelrichtlijn aangewezen Speciale beschermingszones;
- de geurbelasting past binnen de normstelling van de provinciale beleidsregels geur;
- de geluidsbelasting past binnen de geldende geluidzone en de geluidniveaus op gevels van woningen voldoen aan de landelijk gehanteerde grenswaarde;
- de verwachting bestaat dat de activiteiten niet zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit, de bodembedreigende activiteiten plaatsvinden op een vloeistofdichte vloer, de vrijkomende afvalstromen veelal kunnen worden hergebruikt en het energieverbruik hoofdzakelijk wordt bepaald door de machines, werktuigen en installaties.
Gelet hierop mochten Gedeputeerde Staten volgens de Afdeling concluderen dat geen m.e.r. hoeft te worden doorlopen.
Uitspraak
De m.e.r.-beroepsgronden zijn ongegrond. Het besluit wordt op een andere grond (ontoereikende bodemvoorschriften) deels vernietigd.