ECLI:NL:RVS:2010:BO9158
Betreft | Varkenshouderij Nederweert |
---|---|
Datum uitspraak | 29-12-2010 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | m.e.r.-richtlijn, bijlage III, bestemmingsplannen, bedrijventerreinen, samenhang, varkenshouderij, Nederweert, m.e.r.-beoordeling, drempelwaarde, installaties |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201000770/1/M2 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Vervanging van chemische luchtwasser door gecombineerd luchtwassysteem is geen oprichting of wijziging van een inrichting in de zin van het Besluit mer.
- Uitbreiding van een inrichting met een nieuwe stal moet worden gezien als oprichting van een installatie en dus als oprichting in de zin van het Besluit mer.
- M.e.r.-beoordeling:
- Gezien de afstand (800 m) tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied en de omvang van de ammoniakemissie is er geen sprake van significante negatieve gevolgen op dat gebied.
- De enkele verwijzing naar het Natuurloket en de Rode lijst is niet voldoende om aan te nemen dat er beschermde diersoorten zitten.
- Grondwateronttrekking (200 m3 per jaar) is niet dusdanig dat MER in dit geval nodig was.
Casus
Het college van B&W van Nederweert heeft een revisievergunning verleend voor een varkenshouderij.
Over m.e.r. zijn de volgende beroepsgronden aangevoerd:
Appellanten vinden dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat het opstellen van een MER niet nodig is. Er is onvoldoende onderzocht in hoeverre de uitbreiding van de inrichting een cumulatie van negatieve milieugevolgen kan veroorzaken. Ze wijzen daarbij op:
- nabij de inrichting gelegen natuurgebieden ‘Sarsven en De Banen’ en ‘Schoorkuilen’,
- de aanwezigheid van beschermde diersoorten,
- de locatie van de inrichting in een gebied dat door de provincie als verdroogd gebied is aangewezen.
Bovendien is door de bouw van een nieuwe stal met een chemische luchtwasser en het wijzigen van de klimaatbeheersing in de twee bestaande stallen een nieuwe installatie in de zin van de bijlage bij het Besluit mer ontstaan. Daardoor wordt de daarvoor geldende drempelwaarde overschreden.
Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt als volgt over de m.e.r.-beroepsgronden.
Nieuwe inrichting
De wijziging in stallen 5 en 6 bestaan voornamelijk uit het aanbrengen van een gecombineerd luchtwassysteem in plaats van een chemische luchtwasser. Deze wijzigingen zijn volgens de Afdeling niet zodanig dat een oprichting of wijziging van een inrichting plaatsvindt.
De uitbreiding van de inrichting met een nieuwe stal 7 moet worden aangemerkt als oprichting van een nieuwe installatie en daarmee als oprichting van een inrichting. De activiteit overschrijdt daarmee de drempelwaarde van de D-lijst.
M.e.r.-beoordeling
Bij de m.e.r.-beoordeling heeft het college verschillende aspecten beoordeeld:
- kenmerken en omvang van de activiteit;
- plaats van het project;
- kenmerken van de potentiële milieueffecten
- de mogelijke alternatieven
- de productieprocessen;
- het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
- de cumulatieve effecten.
Volgens de Afdeling is daarbij niet gebleken dat zich in betekenende mate cumulatieve effecten voordoen.
Het college mocht concluderen dat er geen significante negatieve milieugevolgen zijn voor het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ‘Sarsven en De Banen’, gezien de afstand van 800 meter en de omvang van de ammoniakemissie.
Op grond van de gegevens van de provincie Limburg heeft het college geconstateerd dat geen leefgebieden van specifieke flora en fauna worden doorsneden. Appellanten hebben alleen verwezen naar het Natuurloket, dat volgens het college alleen gegevens uit de periode 1997-2007 bevat, en de zogeheten Rode Lijst. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat er zich in de nabijheid van de inrichting beschermde diersoorten bevinden.
Volgens de vergunningaanvraag zal binnen de inrichting 200 m3 grondwater per jaar worden verbruikt. Dit wordt gedeeltelijk gecompenseerd door infiltratie van hemelwater. Volgens de Afdeling heeft de grondwateronttrekking niet een zodanige omvang dat het college daarvoor een MER had moeten verlangen.
Gelet hierop kon het college oordelen dat geen MER hoefde te worden gemaakt.
Uitspraak
De m.e.r.-beroepsgronden zijn ongegrond. De vergunning wordt echter wel vernietigd, omdat bij het stellen van geluidgrenswaarden voor een gpbv-installatie ook controlevoorschriften moeten worden opgenomen. Dat was niet gebeurd.