ECLI:NL:RVS:2012:BV5118
Betreft | Bestemmingsplan De Zuidlanden |
---|---|
Datum uitspraak | 15-02-2012 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig (tussenuitspraak) |
Trefwoorden | Leeuwarden, woningbouw, bestemmingsplannen, meest milieuvriendelijk alternatief (MMA), actualisatie MER, voorzienbaarheid, gefaseerde ontwikkeling, vogels |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201102546/1/T1/R4 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Bij een m.e.r.-plichtige activiteit die gefaseerd wordt ontwikkeld, moet het MER worden opgesteld bij de vaststelling van het eerste besluit dat de aanvang van deze activiteit mogelijk maakt. Bij latere besluiten staat het MER als zodanig en de wettelijke bepalingen over m.e.r. niet meer ter discussie. De inhoud van het MER kan wel aan de orde worden gesteld.
Ten aanzien van weidevogelcompensatie:
- Voor een levensvatbare populatie weidevogels is minimaal 170 ha nodig.
- Als weidevogelgebied als gevolg van een voorgenomen activiteit verloren gaat, moet inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre voor compensatie geschikte gronden beschikbaar zijn en waar deze gronden globaal liggen. Om de beschikbaarheid inzichtelijk te maken, kan gebruik worden gemaakt van weidevogelovereenkomsten met agrariërs voor de duur van twaalf jaar.
LET OP: Deze uitspraak is gedaan onder het oude recht.
Opm. 1 Het advies van de Commissie m.e.r. is te vinden onder projectnr. 1093.
Opm. 2 Sinds de invoering van de modernisering van de m.e.r.-regelgeving per 1 juli 2010 is de verplichting tot het beschrijven van een meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) komen te vervallen.
Casus
M.e.r.
Bij besluit van 29 november 2010 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden het bestemmingsplan "De Zuidlanden, plandeel Wiarda" vastgesteld. Het plan is onderdeel van woningbouwproject ‘De Zuidlanden’ waar 6500 woningen gebouwd zullen worden. Dit plan voorziet in 300 woningen nabij de kern Goutum. Er is een MER opgesteld ten behoeve van het gehele project ‘De Zuidlanden’.Appellanten voeren aan dat het voor het project De Zuidlanden opgestelde MER gebaseerd is op verouderde gegevens ten aanzien van de woningbehoefte en de uitgangspunten van het meest milieuvriendelijke alternatief (hierna: MMA). Het MER had daarom niet aan het plandeel Wiarda ten grondslag mogen liggen. Bovendien ontbreekt een werkelijk MMA, omdat het MMA in het MER bijna hetzelfde is als het voorkeursalternatief.
Weidevogels
Ten aanzien van weidevogels voeren appellanten aan dat, in strijd met het streekplan, een weidevogelgebied van 175 ha van in totaal 315 ha verloren zal gaan. De geboden compensatie in vorm van een financiële bijdrage voor agrarisch natuurbeheer van 26,2 ha grond gedurende twaalf jaar is niet toereikend. Door verstoring van het resterende gebied van 140 ha blijft niet voldoende areaal over voor een levensvatbare gruttopopulatie. Daarvoor zijn minimaal 50 broedparen en een totaal oppervlakte van 170 tot 250 ha nodig.
Overwegingen van de bestuursrechter
M.e.r.
Als er voor wordt gekozen om een activiteit gefaseerd te ontwikkelen, zal de m.e.r. voor de gehele activiteit moeten worden gedaan in het kader van het eerste ruimtelijk plan dat die activiteit mogelijk maakt. Hieruit volgt dat als ontwikkelingen voldoende concreet zijn voorzien als één activiteit, bij de vaststelling van het plan dat de aanvang van deze activiteit mogelijk maakt, een MER moet worden gemaakt. In haar uitspraak van 30 juli 2008, 200706132/1 heeft de Afdeling overwogen dat de vrijstellingen van 17 oktober 2006 voor de bouw van woningen en het bouwrijp maken van een deel van het deelgebied Techum moest worden aangemerkt als het eerste besluit waaraan de verplichting tot het maken van een MER gekoppeld was voor het hele project ‘De Zuidlanden’.
Omdat het voorliggende bestemmingsplan niet kan worden aangemerkt als het eerste besluit dat voorziet in een deel van de activiteit waarvoor een MER verplicht is, kunnen het MER en hetgeen daarover in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is bepaald niet meer in deze procedure aan de orde komen. Dit maakt dat in deze procedure beroepsgronden over het in het MER opgenomen MMA nu niet aan de orde kunnen komen.
Dat betekent niet dat de inhoud van het MER geen enkele rol meer speelt. Het MER is mede bepalend geweest voor de keuzes die de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft gemaakt.
Beroepsgronden over in het MER opgenomen gegevens met betrekking tot de woningbehoefte kunnen wel in de procedure betrokken worden.
De Afdeling meent echter dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom er wel behoefte is aan het type bebouwing waarmee in het plandeel Wiarda wordt voorzien.
Weidevogels
Ten aanzien van weidevogels overweegt de Afdeling dat de benodigde oppervlakte voor weidevogelcompensatiegebieden is berekend aan de hand van de nadere uitwerking van het streekplan in het Werkplan. In haar uitspraak van 17 november 2010, 2001004771/1/MW heeft de Afdeling hiermee ingestemd. Net als in die zaak is ook nu niet bestreden dat voor een levensvatbare populatie weidevogels ten minste ongeveer 170 ha nodig is. Ook een rapport dat aan het voorliggende plan ten grondslag ligt, gaat hiervan uit. Hieruit volgt dat onvoldoende is om slechts 26,2 ha te compenseren zoals nu wordt voorgesteld. Daarmee blijft ten onrechte buiten beschouwing dat het resterende gebied te klein is voor een levensvatbare populatie en dus ook zou moet worden gecompenseerd. Voor dit resterende gebied (170-26 ha) is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre voor compensatie geschikte gronden beschikbaar zijn en waar deze gronden globaal liggen. Voor de 26,2 ha die als gevolg van het voorliggende plan verloren gaat, is dit wel voldoende inzichtelijk gemaakt door het sluiten van weidevogelovereenkomsten van twaalf jaar met agrariërs.
Uitspraak
De beroepsgronden over m.e.r. slagen niet. Omdat de beroepsgrond over weidevogels wel slaagt, oordeelt de Afdeling dat het besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid. De Afdeling heeft een tussenuitspraak gedaan, zodat de gemeenteraad de gelegenheid krijgt om binnen zes maanden het gebrek dat aan het besluit kleeft (precieze omvang van de compensatie van het weidevogelgebied, alsmede inzicht in de beschikbaarheid en globale ligging van voor compensatie geschikte gronden), te herstellen of een ander besluit te nemen.