ECLI:NL:RVS:2012:BW7640
Betreft | Eneco Reusel |
---|---|
Datum uitspraak | 06-06-2012 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Hoger beroep (tussenuitspraak) |
Trefwoorden | m.e.r.-beoordeling, Crisis- en herstelwet (Chw), Reusel, windenergie, windturbineparken, vormvrije m.e.r.-beoordeling |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201113326/1/T1/A1 |
Conclusies voor de mer praktijk
- Ook onder de drempelwaarden van de D-lijst moet worden gekeken of (uiteindelijk) een m.e.r. moet worden doorlopen. Hierbij moet ook getoetst worden aan andere factoren van Bijlage III van de M.e.r.-richtlijn (dan grootte van het project). Die factoren zijn bijvoorbeeld het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor Vogel- en Habitatrichtlijn-gebieden en de orde van grootte van het effect van het project.
NB Op 10 oktober 2012 heeft de Afdeling einduitspraak gedaan.
Casus
Op 13 november 2009 heeft het college van B en W van de gemeente Reusel-De Mierden een bouwvergunning verleend met daarbij een vrijstelling van het bestemmingsplan voor vijf windturbines, een inkoopstation en vijf transformatorhuizen. De windturbines zullen worden geplaatst in een lijnopstelling ten westen van en parallel aan de Laarakkerdijk en ten oosten van de Belgische grens. Ze hebben een gezamenlijk vermogen van 14,9 Mw. Op de besluitvorming is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Appellanten hebben tegen dat besluit beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Bosch. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en opdracht gegeven aan het college van B en W om een nieuw besluit te nemen waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tegen de uitspraak van de Rechtbank hebben zowel het college als de vergunninghouder, Eneco en appellanten hoger beroep ingesteld.
Ondertussen heeft het college van B en W in het nieuwe besluit het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Het hoger beroep richt zich mede tegen het nieuwe besluit van het college.
In deze samenvatting worden uitsluitend de m.e.r.-(gerelateerde) gronden besproken.
Appellanten betogen dat er ten onrechte geen m.e.r. is gedaan omdat, ook al worden drempelwaarden niet overschreden, er toch negatieve gevolgen kunnen ontstaan door dit project mede gelet op grensoverschrijdende milieugevolgen. Appellanten verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2010 in zaaknr. 200904695/1/M1. Het college had ook acht moeten slaan op andere factoren die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER. Zij wijzen onder meer op de omvang van het project, de orde van grootte van het effect van het project en de grensoverschrijdende milieugevolgen van het bouwplan. De rechtbank was aan deze grond niet meer toegekomen, omdat het besluit al op andere gronden was vernietigd.
Overwegingen van de bestuursrechter
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de door appellanten aangehaalde uitspraak van 4 augustus 2010 dient in voorkomende gevallen op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009 in zaaknr. C-255/08 ook acht te worden geslagen op andere factoren als bedoeld in bijlage III van de M.e.r.-richtlijn die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER. Enkele factoren die in bijlage III worden genoemd zijn het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, met in het bijzonder aandacht voor Vogel- en Habitatrichtlijn-gebieden en de orde van grootte van het effect van het project. Met 14,9 Mw worden de drempelwaarden niet overschreden en bestond geen m.e.r-beoordelingsplicht. Op grond van het genoemde Hofarrest dient acht te worden geslagen op de andere factoren van bijlage III. Op deze factoren is het college niet ingegaan, zodat het betoog van appellanten slaagt.
Uitspraak
De Afdeling doet een tussenuitspraak waarbij het college van B en W de gelegenheid krijgt de gebreken te herstellen met betrekking tot de natuurwaarden grenzend aan het plangebied, de strijd van het bouwplan met de structuurvisie en het ontbreken van argumentatie met betrekking tot de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het college dient zo nodig het bestreden besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.