1491. Planstudie Schiphol-Amsterdam-Almere fase 2

Rijkswaterstaat, Directie Noord-Holland onderzoekt namens de minister van Verkeer en Waterstaat oplossingen voor de bereikbaarheidsproblemen in de wegcorridor Schiphol-Amsterdam-Almere.

Procedure en adviezen

Richtlijnen
03-01-2005 Ter inzage legging van de informatie
03-01-2005 Datum kennisgeving
17-03-2005 Advies uitgebracht
Advies voor richtlijnen
Toetsing
13-01-2006 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer
Tussentijds toetsingsadvies
Toetsing b
19-04-2006 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer
24-05-2006 Toetsingsadvies uitgebracht
Tussentijds toetsingsadvies def
Toetsing a
12-07-2007 Kennisgeving MER
12-07-2007 Ter inzage legging MER
25-09-2007 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsing fase 2
06-05-2008 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer
15-05-2008 Kennisgeving MER
15-05-2008 Ter inzage legging MER
aanvulling op toetsing fase 2
15-05-2008 Kennisgeving MER
15-05-2008 Ter inzage legging MER
22-07-2008 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer
17-09-2008 Toetsingsadvies uitgebracht
advies n.a.v. nagekomen inspraak
Persbericht bij toetsingsadvies fase 2
toetsingsadvies fase 2

Opmerkingen bij de advisering

In maart 2005 adviseerde de Commissie over de richtlijnen van het m.e.r. traject dat gefaseerd is uitgevoerd. In het MER fase 1 zijn de (milieu) effecten onderzocht van :

  • een beprijzingsalternatief
  • verbreding en aanpassing van de bestaande infrastructuur in het gebied, het zgn Stroomlijnalternatief
  • een nieuwe verbinding tussen de A6 en de A9

in haar tussentoetsing van dit MER 1e fase (februari 2006) gaf zij aan dat:

  • Indien gekozen wordt voor het Beprijzingsalternatief of voor het Stroomlijnalternatief, de essentiële informatie aanwezig was.
  • Indien gekozen wordt voor het verbindingsalternatief A6-A9, essentiële informatie ontbreekt over effecten op hydrologie en natuurwaarden

Haar advies bevatte daarnaast aanbevelingen w.o.:

  • maak expliciet dat het Beprijzingsalternatief als enige kosteneffectief is en beargumenteer waarom dit alternatief geen reëel alternatief zou kunnen zijn;
  • stem het onderzoek naar luchtkwaliteit af met de MER/SMB Bloemendalerpolder/KNSF-terrein;

In haar definitieve over het MER 1e fase (mei 2006) concludeerde de Commissie dat de geleverde aanvullende informatie over de effecten op natuurwaarden en waterhuishouding van het Naardermeer voldoende onderbouwing boden voor de conclusie dat:

  • géén van de uitvoeringsvarianten van het Verbindingsalternatief – bij een adequate uitvoering - significante effecten geeft op de hydrologie van het Naardermeer;
  • bij een bovengrondse, verdiepte of in situ ligging van het Verbindingsalternatief A6-A9 er mogelijk significante effecten op beschermde natuur van het Naardermeer gaan optreden;
  • alleen bij boortunnelvarianten van het Verbindingsalternatief er géén significante effecten behoeven op te treden op beschermde natuur van het Naardermeer; ook dit is afhankelijk van de feitelijke uitvoering.

Het advies bevatte tevens een aantal aanbevelingen voor het MER 2e fase, waaronder:

  • meer aandacht voor verkeersveiligheid op het HWN en OWN;
  • aandacht voor terugslageffecten van het OWN naar het HWN;
  • de combinatie van alternatieven met een volwaardige IJmeerverbinding (zonder tol)
  • aandacht voor landschap en indirecte effecten.

Op basis van het MER 1e fase besloot het Kabinet voorjaar 2007 om het beprijzingsalternatief en het verbindingsalternatief A6-A9 te laten vervallen.

In september 2007 reageerde de Commissie op de uitgangspunten voor het MER 2e fase. In het MER 2e fase zijn naast het Stroomlijnalternatief, ook het zgn. Locatiespecifieke alternatief en een meest milieuvriendelijk alternatief onderzocht. De Commissie vroeg aandacht voor onzekerheden in de autonome ontwikkeling in het gebied. Zo adviseerde om in de referentiesituatie een scenario voor het beprijzen mee te nemen. Zij benadrukte de noodzaak om aandacht te besteden aan de effecten op het onderliggende wegennet en de luchtkwaliteit. Daarnaast pleitte zij voor het zichtbaar maken van de milieuwinst die mogelijk gehaald kan worden met een gefaseerde aanpak in de uitvoering.

In haar toetsingsadvies over het MER 2e fase (sept 2008) constateert de Commissie dat ten onrechte in de autonome ontwikkeling geen rekening is gehouden met de invoering in 2012 van beprijzen en dat de positieve effecten van doorstromingsmaatregelen (dynamisch verkeersmanangement) te positief worden ingeschat. Deze constateringen leiden tot de conclusie dat het MER 2e fase (incl aanvullende informatie), onvoldoende basis biedt voor een goed onderbouwde keuze tussen het Stroomlijnalternatief en het Locatiespecifieke alternatief en dat nog onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat voldaan zal kunnen worden aan de luchtkwaliteitseisen.

Klik hier voor jurisprudentie over dit project.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

prof. dr. Ben Ale
dr. Stefan Dekker
ir. Hans Huizer
ing. Johan Janse
ir. Wim Keijsers
prof.dr. Henk Meurs
dr. Paul Schot
ing. Rob Vogel

Voorzitter: ir. Niek Ketting
Werkgroepsecretaris: ir. Veronica ten Holder

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Rijkswaterstaat

Bevoegd gezag
Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Flevoland; Nederland, provincie Noord-Holland; Nederland, provincie Utrecht


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C01.1 Aanleg hoofdweg

Bijgewerkt op: 08 mrt 2012