187. Eerste uitbreiding stortplaats Nauernasche polder (Zaanstad)

Om de stortcapaciteit in Noord-Holland te vergroten werd voorgesteld de stortplaats in de Nauernasche polder (Zaanstad) langs het Noordzeekanaal uit te breiden met 45 ha. Deze uitbreiding is bedoeld voor grof huishoudelijk afval, bouw- en sloopafval, bedrijfsafval (waaronder industrieel zuiveringsslib), reststoffen van afvalverbrandingsinstallaties, verontreinigde grond, baggerspecie en shredderafval. Voor een deel kan dit afval zo zijn samengesteld, dat het als chemisch (= gevaarlijk) afval moet worden beschouwd.  Er bestond nog geen zekerheid over de bestemming die de stortplaats krijgt, wanneer deze is 'volgestort'.

Procedure en adviezen

Richtlijnen
05-05-1988 Datum kennisgeving
05-05-1988 Ter inzage legging van de informatie
13-06-1988 Advies uitgebracht
Richtlijnen a
28-07-1988 Datum kennisgeving
28-07-1988 Ter inzage legging van de informatie
12-09-1988 Advies uitgebracht
Toetsing a
04-08-1989 Kennisgeving MER
04-08-1989 Ter inzage legging MER
14-08-1989 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie mer
09-10-1989 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Aangezien de oorspronkelijke startnotitie geen melding maakte van de benodigde ontheffing ex Wet chemische afvalstoffen (Wca) , bracht de Commissie een eerste richtlijnenadvies uit ten behoeve van de besluitvorming over de Afvalstoffenwet (Aw-) en Wvo-vergunning. De aanvullende procedure diende ertoe ook de Wca in de advisering te betrekken. 

In de adviezen drong de Commissie er onder andere op aan om de keuze van een bovenafdekking en de eindbestemming van de stortplaats op elkaar af te stemmen.

Na bekendmaking van het MER werd de Commissie verzocht om uiterlijk 8 oktober 1989 een toetsingsadvies uit te brengen.

Tijdens de toetsing trad de Commissie in overleg met het bevoegd gezag en de initiatiefnemer, omdat zij de informatie in het MER niet op alle punten volledig genoeg achtte. Naar aanleiding van dit overleg is een Toelichting op het MER opgesteld, die aan de Commissie is aangeboden. De aanvullende informatie kon bij de Commissie vrijwel alle bezwaren ten aanzien van onvolledigheid wegnemen. De Commissie drong in het toetsingsadvies, gezien de onzekerheden over de exacte omvang en samenstelling van de te storten afvalstromen, aan op een goede acceptatieprocedure met regelmatige en grondige controle op de samenstelling van de aangeboden afvalstoffen. Tevens wordt aangedrongen op een uitgebreid systeem voor grondwatermonitoring, omdat voor het geohydrologische model, dat in het MER is gebruikt, eigenlijk te weinig meetgegevens beschikbaar waren.

De ontwerp-beschikkingen ingevolge de Aw en de Wvo werden tezamen met het MER, het toetsingsadvies werd en de 'Toelichting op het MER' ter visie gelegd. Tegen de ontwerp-beschikking ingevolge de Wca maakte de provincie Noord-Holland op 8 en 18 mei 1990 bezwaar. Dit bezwaar betrof o.a. de verplichte acceptatie van chemisch afval van de categorie C2 en de verplichting van een bovenafdichting.

De beschikkingen vormden aanleiding voor verschillende instanties om beroep aan te tekenen. De Milieufederatie Noord-Holland ging in beroep tegen de beschikking ingevolge de Wca. Zij stelde, dat de ontheffing te ruim was en de gehele categorie C3-afvalstoffen omvatte, terwijl in het MER slechts op enkele specifieke afvalstoffen uit deze categorie was ingegaan. Hierdoor – zo stelde de Milieufederatie – kunnen risico's ontstaan voor de afdichtingsmaterialen. Naast een beroep tegen de Wca-ontheffing diende ze op 27 juli 1990 tevens een schorsingsverzoek in. Op 17 december 1990 oordeelde de voorzitter van de afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State, dat de milieugevolgen van de aangevraagde stoffen – die in het MER wel behandeld waren – niet zonder meer konden worden gelijkgesteld met die van willekeurig welke C3-afvalstoffen1, en schorste die onderdelen van de Wca-ontheffing.

De regionaal inspecteur van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne had al op 8 december 1989 meegedeeld de ontwerp-beschikking te willen toetsen aan het rijksbeleid inzake de bovenafdichting van stortplaatsen en de mogelijkheid van beroep tegen de beschikking open te houden; na deze toetsing tekende de inspecteur op 21 februari 1990 inderdaad beroep aan tegen de vergunning ingevolge de Afvalstoffenwet (als enige). Daarnaast diende de inspecteur een schorsingsverzoek in bij de Raad van State. Dit laatste verzoek is afgewezen op 23 april 1990.

In de behandeling van het verzoek is het initiatief ontstaan om, met het oog op de behandeling van het beroep zelf, een aanvullend onderzoek te laten verrichten naar de bovenafdichting. Naast de inspectie milieuhygiëne zal de provincie hierbij optreden als opdrachtgever.

De uitbreiding van de stortplaats is in april 1990 in gebruik genomen.

Uit analyses bleek, dat het afvalwater niet voldeed aan de vergunningvoorwaarden. Het CZV2 en het arseengehalte bleken te hoog. Medio 1991 is een plan ontwikkeld om de actief-slibinstallatie uit te breiden met een nitrificerend zandfilter. Er werd een periode van een jaar uitgetrokken om proeven te doen en een definitieve installatie te bouwen. De dienst Water en Milieu van de provincie Noord-Holland was daarom van plan op basis van de onderzoekresultaten tot mei 1992 een nieuwe lozingsvergunning aan te vragen. De directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat heeft hierop, na overleg met de inspectie milieuhygiëne en de andere wettelijk adviseurs, toegezegd tot 1 augustus 1992 de afvalwaterlozingen te gedogen onder voorwaarden. Op 29 juli 1992 meldde de dienst Water en Milieu aan Rijkswaterstaat, dat de nabehandelingsinstallatie nog niet tot een gedegen oplossing van de problemen had geleid. De gedoogbeschikking is naderhand verlengd tot 1 november 1992.

In 1993 werd een nieuwe procedure gestart om de stortplaats verder op te hogen3; in 1996 werd een procedure gestart om granulaire afvalstoffen zo te scheiden, dat een fractie voor nuttige toepassing geschikt gemaakt zou kunnen worden4.

 

1 Hierbij werd tevens in overweging genomen, dat nog geenszins vaststaat, welke chemische afvalstoffen tot de C3 -categorie behoren. 

2 Chemisch zuurstofverbruik.

3 Zie project 544.

4 Zie project 823.

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Ben Kreiter

Voorzitter: ir. Karel Veldhuis
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Noord-Holland

Bevoegd gezag
Noord-Holland
Rijkswaterstaat
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Noord-Holland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
D00.1 uitbreiding stortplaats niet-gevaarlijk afval, m.e.r.-plicht tot 1999
D18.3 tot 1-4-2011: Wijzigen van inrichting voor diverse afvalstoffen

Bijgewerkt op: 31 aug 2007