202. Stort verontreinigde grond op voormalig EMK-terrein Krimpen

Op het terrein van de voormalige Exploitatiemaatschappij Krimpen (EMK) in de Stormpolder is in de jaren zeventig de bodem ernstige verontreinigd. De verontreiniging zit tot 25 m diep. Gezien de aard van de verontreinigende stoffen is besloten om geen reiniging te laten plaatsvinden, maar het terrein van de omgeving te isoleren door middel van een verticale isolatie (diepwanden), horizontale isolatie (gebruikmaking van ondoorlatende kleilaag, afdekking door een leeflaag en een asfaltdek) en hydrologische isolatie (deepwell-bronnering van het eerste watervoerende pakket). Elders binnen de gemeente, aan de IJsseldijk, is ook bodemverontreiniging aangetroffen. Besloten is de grond aan de IJsseldijk af te graven. Het voornemen was om deze te storten in een (volgens de oorspronkelijke plannen laag liggend) centraal deel van het op te hogen EMK-terrein. Hiervoor is een Wca-ontheffing nodig.     

Procedure en adviezen

Ontheffing
30-09-1988 Adviesaanvraag
05-10-1988 Datum kennisgeving
05-10-1988 Ter inzage legging van de informatie
28-10-1988 Advies uitgebracht
Ontheffing

Opmerkingen bij de advisering

De Commissie gaf – naast enkele kanttekeningen – een positief advies over de ontheffingsaanvraag. Belangrijkste overweging hierbij was, dat de isolering van het EMK-terrein zo zal worden ingericht, dat het bergen van extra chemisch afval hier geen ernstige extra milieueffecten met zich mee zal brengen. Wel wordt aandacht gevraagd voor het functioneren van de reiniging van opgepompt grondwater en voor de problematiek van het beheer van het terrein op de lange termijn. 

Bij hun besluit tot ontheffing hebben de beide ministers aan GS van Zuid-Holland verzocht om als coördinerend bevoegd gezag bij verlening van Aw- en Wvo-vergunning en Wca-ont heffing rekening te houden met de door de Commissie aangesneden aandachtspunten.

 

In het najaar van 1992 bleek de damwand geen volledige afscherming meer te bieden en werd de wand gerepareerd.

In het najaar van 1994 bleek, dat de zetting van de bodem problemen veroorzaakt had. Het asfaltdek over het terrein was gaan scheuren, en het infiltrerende regenwater had de druk op de stalen damwanden langs het oppervlaktewater zodanig vergroot, dat deze dreigde te bezwijken1. Half november werd een oplossing gevonden door de pompcapaciteit te vergroten door extra pompen te plaatsen en zo het grondwaterniveau binnen het terrein te verlagen. In 1995 bleek het wegpompen van het overtollige water scheuren in de asfaltlaag te hebben veroorzaakt, waardoor steeds meer neerslag ging infiltreren. In het voorjaar van 1995 besloten GS van Zuid-Holland daarom, dat de asfaltlaag diende te worden hersteld, en dat de provincie het daarvoor benodigde geld zou voorschieten en later dat jaar terug te vorderen van het Ministerie van VROM.

 

1 Naar aanleiding van dit incident ontstond kritiek op het beleid van isoleren, beheersen en controleren (IBC-beleid) van het Ministerie van VROM. 

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Henk Buijtenhek
ir. Wil van Duijvenbooden
dr. Wibowo

Voorzitter: drs. Hans Ouwerkerk
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Provincie Zuid-Holland

Bevoegd gezag
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Zuid-Holland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.2 tot 1-4-2011: Oprichten inrichting voor gevaarlijk afval: verbranden, chemisch behandelen, storten of in de ondergrond brengen

Bijgewerkt op: 31 aug 2007