415. Bergingsdepot Hansweert

de oprichting van een bergingsdepot voor 180.000 m3 verontreinigde specie (klasse 3 en 4) uit Oosterscheldehavens en 810.000 m3 "schone" specie uit de reconstructie van het Kanaal door Zuid-Beveland   

Procedure en adviezen

Richtlijnen
15-04-1992 Datum kennisgeving
15-04-1992 Ter inzage legging van de informatie
22-05-1992 Advies uitgebracht
Advies voor richtlijnen
Toetsing
12-01-1998 Aanvraag toetsingsadvies bij de Commissie m.e.r.
14-01-1998 Kennisgeving MER
14-01-1998 Ter inzage legging MER
10-03-1998 Toetsingsadvies uitgebracht
Toetsingsadvies

Opmerkingen bij de advisering

Op 10 januari 1989 hebben Gedeputeerde Staten van Zeeland een Afvalstoffenwetvergunning verleend voor de aanleg van een baggerspeciebergingsdepot in de voormalige buitenhaven van Hansweert. Tegen deze vergunningverlening is beroep aangetekend. Op 14 juni 1991 is de vergunning door de Raad van State vernietigd, omdat er geen m.e.r.-procedure was doorlopen. Door Gedeputeerde Staten is op 10 september 1991 bestuursdwang toegepast. Na ingediend bezwaar/beroep en een verzoek tot schorsing werd deze bestuursdwang op 3 oktober 1991 door de Raad van State opgeheven, omdat een consequente handhaving van milieubepalingen in dit geval niet zou opwegen tegen de belangen van veiligheid en voortgang in de afwerking van het depot. Vervolgens is de berging voltooid onder de condities van de vernietigde Afvalstoffenwetvergunning. Om het bergingsdepot alsnog in vergunningverband te brengen is een m.e.r.-procedure gestart. In haar advies voor richtlijnen gaf de Commissie aan dat de toegevoegde waarde van m.e.r. in deze situatie vooral moet worden gezocht in de ontwikkeling van varianten die betrekking hebben op een doelmatig gebruik van het depot en op de afwerking, de nazorg. Als variant stelde zij voor om de schone specie die in het depot is opgeslagen nuttig te gebruiken elders en de daarbij vrijkomende bergingscapaciteit te benutten voor probleemspecie die in de provincie vrijkomt en waarvoor op dat moment oplossingen werden gezocht. Daarnaast gaf zij aan dat het van belang was dat om gelijk al monitoring te starten naar veranderingen in de milieukwaliteit als gevolg van de aanwezigheid van het depot. Ook adviseerde de Commissie om de m.e.r. ook te doorlopen voor de vergunningverlening inzake de Wvo. In de richtlijnen is de variant om de schone specie te verwijderen en elders nuttig toe te passen niet overgenomen. Ook is besloten om de m.e.r.-procedure niet te doorlopen voor een eventuele wijziging van de Wvo-vergunning. 

In het toetsingsadvies gaf de Commissie aan dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming over de vergunning. Zij was van mening dat met dit MER ook grotendeels invulling is gegeven aan de evaluatieverplichting uit de Wm. De Commissie adviseerde bij de vergunningverlening goede afspraken te maken over het systeem van monitoring en daarnaast te bezien in hoeverre door gerichte afwerking en beheer het depot een rol zou kunnen spelen bij de natuurcompensatie in het kader van de verruiming van de vaargeul in de Westerschelde.

In het ontwerpbesluit staat dat de gemeente het depot in ieder geval moet afwerken. Rijkswaterstaat geeft aan dat dit losstaat van eventuele ontwikkelingen in het kader van het natuurherstelplan.

In de beschikking is een monitoringsverplichting opgenomen.

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Johan Driessen
drs. Hans Nijssen

Voorzitter: drs. Leni van Rijn-Vellekoop
Werkgroepsecretaris: drs. Marja van Eck

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Rijkswaterstaat

Bevoegd gezag
Zeeland

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Zeeland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.3 tot 1-4-2011: Stort baggerspecie >= 500.000m3, klasse >= 3

Bijgewerkt op: 31 aug 2007