461. Verwerking verfresten e.a. bij Inter-Che-M/Exachem Beuningen

Het gaat om verwerking van verfresten (in blik), poetsdoeken, filters en filterstof, straalgrit e.d.  Inter-Che-M, (inzameling van oplosmiddelen en verfresten), Chemie Gro (productie en groothandel in verf en oplosmiddelen) en Jep Tools (ontwikkeling en productie van apparatuur, o.a. voor spuiterijen en drukkerijen) waren bij de start van de m.e.r.-procedure gevestigd op het bedrijventerrein Weurt. Om verschillende redenen is besloten de activiteiten te verplaatsen naar het bedrijventerrein Schoenaker (eveneens te Beuningen). Nadat B&W van Beuningen in 1992 een Hinderwetvergunning hadden afgegeven, bleek een Afvalstoffenwetvergunning vereist; nog later bleek voor besluitvorming over de voorgenomen activiteit ook een m.e.r.-procedure noodzakelijk. Exachem B.V./Inter-Che-M B.V. hebben zich ten doel gesteld om op een milieuhygiënisch verantwoorde manier vervuilde verfproducten, inclusief drukinkten en oplosmiddelen zoveel mogelijk te recyclen. Nuttige bestanddelen worden uit het afval gehaald en opnieuw ingezet bij de productie van verf en oplosmiddelen. In 1992 werd 3,9 kton afval ingezameld en verwerkt. De initiatiefnemer streeft ernaar de verwerkingscapaciteit op te voeren naar 24 kton in 1998.  

Procedure en adviezen

Richtlijnen
28-10-1992 Datum kennisgeving
28-10-1992 Ter inzage legging van de informatie
23-12-1992 Advies uitgebracht
Toetsing
07-07-1994 Kennisgeving MER
07-07-1994 Ter inzage legging MER
06-09-1994 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

Op 4 juni 1993 vond de opening plaats van de nieuwbouw van Exachem B.V. aan de Platinawerf te Beuningen. Op 23 december 1993 zijn vergunningaanvragen ingevolge de Wm/ Wca/Wvo en een MER ingediend bij Gedeputeerde Staten van Gelderland. De provincie heeft aangegeven dat het MER niet voldeed; hierop is het teruggetrokken, en op 29 april 1994 zijn een herzien MER en vergunningaanvragen ingediend. 

In het toetsingsadvies stelde de Commissie, dat zij de milieu-informatie in het MER vrij oppervlakkig vond. Zo ging het MER er bijvoorbeeld van uit, dat de emissies aan milieunormen en landelijk milieubeleid zouden voldoen, zonder aan te geven hoe de emissiebeperkende maatregelen zullen worden gedimensioneerd.

De informatie over de alternatieven en varianten in het MER was zeer beperkt. Dit hing samen met de vergevorderde uitvoering van de voorgenomen activiteit. Het MER bevatte tevens een aantal inconsistenties en onduidelijkheden, bijvoorbeeld in de prognoses van de hoeveelheden te verwerken afval, en in de aanduiding, welke bedrijfsactiviteiten precies behoren tot de voorgenomen activiteiten.

De Commissie heeft in haar beoordeling laten meewegen, dat het inderdaad zonder al te veel moeite mogelijk is om de emissies zó terug te dringen dat ze voldoen aan de milieunormen en het landelijk beleid, en dat er geen fundamenteel verschillende (en milieuvriendelijker) methoden voorhanden zijn dan in het MER zijn genoemd. Uiteindelijk is de Commissie tot de conclusie gekomen, dat het MER voldoende is voor de besluitvorming over de vergunningaanvragen. Zij adviseerde om bij de besluitvorming over de vergunningaanvragen extra aandacht te besteden aan

a) de resultaten van onderzoek naar de emissie van vluchtige organische stoffen uit de pyrolyselijn;

b) de resultaten van onderzoek naar mogelijkheden om diffuse emissies te voorkomen;

c) de optredende restemissies;

d) gevolgen van lozingen van verontreinigd water/product op het gemeentelijk riool;

e) het risico van bodemverontreiniging;

f) de status van een gebied bij de Schoenaker als potentiële woningbouwlocatie;

g) de toename van hoeveelheden te verwerken afvalstoffen en de daarmee samenhangende toenemende kans op geurhinder.

Op 4 oktober 1995 heeft Inter-Che-M aanvullende gegevens naar de provincie gestuurd in verband met de vergunningaanvraag. Hiermee gaf Inter-Che-M aan dat het bedrijf een spoelinstallatie voor verfblikken in gebruik wil nemen. Deze installatie is in het MER beschreven als alternatieve bewerkingsmethode voor verpakkingen met verfresten. Ten opzichte van het oorspronkelijke initiatief, waarbij de blikken cryogene bewerkt zouden worden, betekende dit een groter risico. Inter-Che-M wilde dit risico verlagen door het spoelen in een stikstofatmosfeer te laten plaatsvinden. Gebruik van de spoelinstallatie zou leiden tot een hoger hergebruikpercentage. Het vereiste wel een verklaring van geen bedenkingen van het Ministerie van VROM.

Tezamen met de ontwerp-beschikkingen ingevolge de Wm en de Wvo werd ook een gedoogbeschikking bekendgemaakt. Ook heeft het Ministerie van VROM vanwege de uitvoering van het afvalstoffenbeleid (doelmatigheidstoets) een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen (ontwerp-Vvgb) afgegeven.

In deze verklaring is abusievelijk over het hoofd gezien, dat Inter-Che-M volgens de Wca-vergunning al toegestaan is om vloeibaar verfafval door menging en toevoeging van componenten voor hergebruik geschikt te maken. De provincie heeft besloten nader in te gaan op deze bewerkingswijze in het advies over de definitieve verklaring van geen bedenkingen.

Het ontwerp van de Wm-vergunning geeft aan, dat de emissie van VOS uit de pyrolyselijn vanwege de lage concentratie geen extra aandacht heeft gekregen. Ondanks wijzigingen in de landelijke ver- en bewerkingscapaciteit sedert het verschijnen van het MER wordt het initiatief wel als doelmatig beschouwd.

In verband met de productie van celluloselakken met behulp van collodiumwol zijn speciale voorschriften in de ontwerp-Wm-vergunning opgenomen. Ook wordt Inter-Che-M via voorschriften gedwongen om onderzoek te doen naar mogelijke energiebesparing, omdat het bedrijf jaarlijks meer dan 170.000 m3 gas/ 100 MWh elektra verbruikt.

Aan de punten b t/m g uit de advisering van de Commissie is in de vergunning aandacht geschonken.

De vergunning zou worden verleend tot 1 januari 2006 voor productie uit primaire grondstoffen en tot 1 januari 2002 voor de afvalverwerking. De provincie had voor deze laatste termijn willen uitgaan van de realisatie van de volledige verwerkingsstraat per 1 januari 1998, en hier een periode van vijf jaar willen bijvoegen. Het Ministerie echter stelde zich op het standpunt, dat per 1 januari 1997 de verwerkingsstraat gerealiseerd zou moeten zijn, eventueel zonder de pyrolyse-installatie.

Er is bij de ontwerp-beschikkingen geen (afzonderlijk) evaluatieprogramma gevoegd.

In de bedenkingen bij de ontwerp-vergunningen werd naar voren gebracht, dat geen preventieve voorzieningen t.a.v. explosies en beperkende maatregelen t.a.v. chemische broei waren opgenomen. De provincie gaf in de beschikking aan, dat zij voldoende vertrouwen had in de maatregelen om de gevolgen van eventuele explosies te beperken (o.a. sprinklerinstallaties) en in de bepalingen conform de CPR 15-2, maar dat zij in overleg met Inter-Che-M toch explosieluiken als voorschrift in de vergunning heeft opgenomen. Op dezelfde manier is ook zuurstofmeting in de voorschriften opgenomen. Ten aanzien van chemische broei merkte de provincie op, dat bij het enige incident dat zich hiermee in 1995 had voorgedaan, de sprinklers uitstekend bleken te functioneren.

Hoewel de Afvalstoffenterminal Moerdijk (ATM) bedenkingen aanvoerde tegen de wijze waarop de spoelinstallatie (als alternatief voor cryogene scheiding) was beschreven in het MER – naar zijn mening onvoldoende voor besluitvorming – meende de provincie dat dit argument eerder naar voren gebracht had moeten worden en geen steek hield.

ATM voerde tevens aan, dat het in strijd was met het beleid van het Meerjarenplan gevaarlijk afval en de VROM/IPO-afspraken om nog een vergunning te verlenen aan een verwerkingsinstallatie voor gebruikte chemicaliënverpakkingen, aangezien er al een overcapaciteit was. Ook Leto recycling (Almelo) voerde een aantal bezwaren tegen vergunningverlening aan, waarbij onder andere werd gesteld dat de proeven die Leto zelf had verricht met een vergelijkbare installatie hadden aangetoond dat de afzet van de verffractie een probleem opleverden.

Inter-Che-M/Exachem had zich in diens bedenkingen op het standpunt gesteld, dat er geen extra inventarisatie van de bodemkwaliteit nodig zou zijn. De provincie stelde in haar beschikking dat de beschrijving van de uitgangssituatie in het MER een globaler detailniveau kan hebben dan die ten behoeve van een milieuvergunning.

Hoewel Inter-Che-M/Exachem graag mogelijkheden zouden hebben voor een hoger geluidsniveau dan in de ontwerp-vergunning aangegeven, drong de provincie aan op toepassing van het ALARA-beginsel1. Voorts geeft de provincie aan dat ze bereid is om mee te werken aan een rapportageregister, dat Inter-Che-M/Exachem naar aanleiding van vele rapportagevoorschriften in de ontwerp-beschikking voorstelde.

De Vvgb is aangepast.

 

1 ALARA = as low as reasonably achievable. 

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ing. Wim Been
Brink
ing. Albert Dragt
mr. dr. Joost van Geest

Voorzitter: ir. Karel Veldhuis
Werkgroepsecretaris: drs. Michiel Odijk

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Exochem b.v.
Inter-Che-M b.v.

Bevoegd gezag
Gelderland
Ministerie van Volkhv., R.O. en Milieubeheer
zuiveringschap Rivierenland

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Gelderland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C18.2 tot 1-4-2011: Oprichten inrichting voor gevaarlijk afval: verbranden, chemisch behandelen, storten of in de ondergrond brengen

Bijgewerkt op: 10 jul 2018