Het voornemen betrof de aanleg van een vuilstortplaats met een capaciteit van ongeveer 1,75 miljoen m3. Op het terrein van de vuilstortplaats zou tevens een depot voor klein gevaarlijk afval en een inrichting voor overslag van groente-, fruit- en tuinafval gevestigd worden.
Hoofdpunten uit het advies
Het MER betreft zowel de reeds afgewerkte delen van het stort als de nu in gebruik zijnde en in de toekomst in gebruik te nemen gedeelten. Tijdens de adviestermijn werd overslag van GFT-afval en exploitatie van een KCA-depot toegevoegd aan het voornemen.
De Commissie was van oordeel dat geen van de in het MER beschreven alternatieven als reëel kon worden beschouwd en dat de beschrijving van de emissies tekortschoot. Op verzoek van bevoegd gezag werd het toetsingsadvies aangehouden teneinde de op 1 februari 1995 te verstrekken aanvullende informatie bij toetsing en beoordeling van de vergunningaanvraag te kunnen betrekken. De in het aangevulde MER opgenomen informatie was naar het oordeel van de Commissie onvoldoende voor besluitvorming omdat met name de beheersbaarheid van het bestaande stort niet werd aangetoond. Zij adviseerde het MER op dit onderdeel aan te vullen.
Een aanvulling werd opgesteld en is door de Commissie bij de toetsing betrokken. De Commissie achtte het MER met de aanvullingen voldoende voor de besluitvorming.
In 1996 schorste de Raad van State de Aw-vergunning. In een bodemprocedure zou beoordeeld moeten worden in hoeverre het afvalaanbod de aanleg van nieuwe stortvakken zou vereisen. Medio 1998 eiste Afvalzorg Deponie, de beoogde exploitant van de stortplaats, in een spoedprocedure het terugdraaien van de schorsing.