664. Exploratieboringen naar aardgas in de Waddenzee

De Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) en Mobil willen exploratieboringen uitvoeren naar aardgas in de concessies Groningen en Noord-Friesland om te onderzoeken of onder potentiële gasvoorkomens in deze gebieden economisch winbare gasvoorraden aanwezig zijn. Het betreft exploratieboringen in de Waddenzee.    

Procedure en adviezen

Richtlijnen
18-01-1995 Datum kennisgeving
18-01-1995 Ter inzage legging van de informatie
24-03-1995 Advies uitgebracht
Toetsing
22-02-1996 Kennisgeving MER
22-02-1996 Ter inzage legging MER
Toetsing a
15-08-1996 Kennisgeving MER
15-08-1996 Ter inzage legging MER
Toetsing b
15-11-1996 Kennisgeving MER
15-11-1996 Ter inzage legging MER
24-12-1996 Toetsingsadvies uitgebracht

Opmerkingen bij de advisering

De locaties voor de boringen zijn gelegen in zogenoemd ‘gevoelig gebied’, binnen het gebied waarvoor de Planologische Kernbeslissing voor de Waddenzee van kracht is. De opsporing (exploratie) en winning (exploitatie) van gasvoorraden in gevoelig gebied valt sinds het van kracht worden van het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) op 1 september 1994 onder de m.e.r.-plicht. 

De Eerste Kamer heeft in september haar goedkeuring gegeven aan de partiële wijziging van de PKB-Waddenzee, waarin onder voorwaarden wordt ingestemd met exploratie en exploitatie van gasreserves in de Waddenzee. Daarmee is het groene licht gegeven voor het starten van de m.e.r.-procedures voor het verlenen van toestemming voor boringen. Het gaat hierbij in eerste instantie om exploratieboringen, in een volgend stadium gevolgd door exploitatie. Het doel van de exploratieboringen is na te gaan of economisch winbare hoeveelheden gas aanwezig zijn. De m.e.r. dient voor het vinden van de juiste situering van de boorlocaties, de inzet van boormateriaal, de fasering en de uitvoering van de boringen. De exploratieboringen betreffen een periode van drie tot vier maanden. Na het uitvoeren van de exploratieboringen zullen de concessionarissen toestemming moeten vragen voor exploitatie, wederom met behulp van m.e.r.

In concreto gaat het om de volgende m.e.r.-procedures voor exploratieboringen:

● Verlenen van toestemming aan de NAM (die tevens optreedt namens Mobil) voor het verrichten van exploratieboringen op locaties in het oostelijke gedeelte binnen het PKB-gebied, dus in de Waddenzee. Het betreft de onderhavige procedure die is gestart op 18 januari 1995.

● Verlenen van toestemming aan de NAM voor het verrichten van exploratieboringen op Ameland en de Noordzeekustzone. Het gaat hier om vijf boringen op vier locaties die weliswaar gelegen zijn in gevoelig gebied, maar buiten het PKB-gebied Waddenzee. Voor dit gebied is geen limiet gesteld aan het aantal boringen dat mag plaatsvinden. Deze procedure is gestart op 1 december 1994. Een besluit is inmiddels genomen.

 

In de PKB-wijziging is overeengekomen dat de oliemaatschappijen en de Rijksoverheid een Plan van Aanpak zullen opstellen. Hierin worden nadere afspraken gemaakt over “fasering van de boringen in ruimte en tijd, monitoring, begeleidend onderzoek, te nemen mitigerende, fysieke en waar nodig financiële en compenserende maatregelen alsmede over de te volgen wettelijke procedures”. Het Plan van Aanpak vormt de basis voor de op te stellen MER(en) voor de Waddenzee en Ameland/Noordzeekustzone en is vastgesteld in maart 1995. Voor de besluitvorming over de proefboringen zijn drie hoofdvragen van belang:

● Waar worden de boorinstallaties binnen zes afgebakende zoekgebieden geplaatst?

● Wanneer worden de boringen uitgevoerd (periode in het jaar)?

● Hoe worden de boringen uitgevoerd?

Tijdens de toetsing van het MER kwam de Commissie tot de conclusie dat in het MER informatie ontbrak die essentieel is voor de besluitvorming. De Commissie adviseerde een aanvulling op te stellen op de volgende punten:

● Per prospect zou moeten worden aangegeven of toepassen van een ponton in het korte zomerseizoen een reëel alternatief is dat mogelijk onderdeel is van het mma. Hierbij dient per prospect gebruik gemaakt te worden van locatiespecifieke (ecologische) kenmerken.

● In het MER is gesteld “dat de proefboringen in de Waddenzee naar verwachting geen wezenlijke afbreuk zullen doen aan de duurzame ontwikkeling en bescherming van de Waddenzee als natuurgebied”. In de aanvulling zou aangegeven moeten worden of dit ook geldt voor het prospect Simonszand.

● De omkasting van de boorinstallatie met geluidwerende panelen zou duidelijk beschreven moeten worden, evenals de effecten ervan op de (piek)geluidsniveau. Aangegeven zou moeten worden hoe bij het ontwerp van de omkasting voor de boortorens in de Waddenzee rekening is gehouden met de geformuleerde mma-doelstelling.

● De aanvulling zou moeten ingaan op de vraag of en zo ja, welke fysieke compenserende maatregelen de initiatiefnemer mogelijk acht.

 

Tijdens de toetsing van het MER en de aanvulling concludeerde de Commissie dat de informatie voldoende was ter onderbouwing van de besluitvorming over drie prospects, te weten Hollum-Zuid, Blija-Noord en Simonszand. Voor de prospects Sint Jacobiparochie-West, Roode Hoofd en Rottumeroog I kwam de Commissie tot de conclusie dat nog essentiële informatie ontbrak om het milieu een volwaardige rol te kunnen laten spelen bij de besluitvorming. Het betreft informatie die van invloed kan zijn op de formulering van het meest milieuvriendelijke alternatief (mma). De Commissie adviseerde een tweede aanvulling op het MER op te stellen waarin de volgende informatie wordt geboden alvorens het mma wordt vastgesteld:

● geluidhinder bij de alternatieven waarbij een ponton met boorinstallatie PT2000 wordt ingezet (bronsterkten, geluidsreducerende voorzieningen, geluidsniveaus);

● het verschil in zichthinder tussen ponton met PT-2000 en een hefeiland;

● een schatting van de ecologische effecten van het noodzakelijke baggerwerk en een weging van deze effecten ten opzichte van andere verstoringen door menselijke activiteiten (kokkelvisserij, mosselvisserij, recreatievaart) in het beïnvloedingsgebied van de proefboringen, inclusief de aanvoerroutes.

Na toetsing van het MER en de beide aanvullingen concludeerde de Commissie dat deze documenten gezamenlijk het bevoegde gezag voldoende informatie bieden over de belangrijkste effecten, te weten verstoring, verontreiniging, landschappelijke invloeden en veiligheid, om de voorgenomen activiteiten te kunnen toetsen aan de beleidsdoelstellingen voor de Waddenzee. Het MER en de beide aanvullingen bieden eveneens voldoende informatie over boortechnieken (hefeiland en ponton met installatie PT2000) en de milieugevolgen ervan om het mma voor de locatie (‘waar’), het seizoen (‘wanneer’), en de boortechniek (‘hoe’) per prospect te kunnen onderbouwen.

Een kanttekening is gemaakt voor het aspect geluid. De meest milieuvriendelijke wijze van uitvoeren van het hefeiland kan wat betreft geluidsreductie momenteel nog niet worden vastgesteld. Omkasting van de boortoren is in ieder geval onderdeel van het mma omdat dit de frequentie van piekgeluidsniveaus met een factor drie kan reduceren. Monitoring is noodzakelijk om het mma definitief te kunnen vaststellen.

Uit het MER en de aanvullingen concludeerde de Commissie dat voor de gekozen hefeilandlocaties in de prospects Roode Hoofd en Sint Jacobiparochie-West de ecologische effecten in het zomerseizoen waarschijnlijk geringer zouden zijn dan in het winterseizoen. De zichthinder daarentegen zou in de zomer groter zijn dan in de winter. De weging van de aspecten ecologie en zichthinder bepaalt de keuze van het meest milieuvriendelijke seizoen.

In de ontwerp-besluiten is een evaluatieprogramma opgenomen. Belangrijke elementen daarvan zijn:

● nulmeting maximaal 6 maanden voor de boring (fysisch-chemische kwaliteit en biologische kwaliteit van de locaties. Rapportage dient minstens 4 weken voor aanvang van de werkzaamheden plaats te vinden;

● tijdens en na afloop van de boringen wordt hetzelfde onderzoek uitgevoerd, uitgebreid met geluidsmeting en metingen van olie, bariet en korrelgrootte van het sediment. Verslaggeving dient binnen 3 maanden na afloop van de boringen plaats te vinden.

● Metingen en prognoseberekeningen voor geluid tijdens de bouw van de installatie.

De besluitvorming is ultimo 1999 nog niet afgerond.

 

Betrokken partijen

Samenstelling van de laatste werkgroep

ing. Ruud Jansen
drs. Rob Lambeck
ir. Kuindert van der Spek
prof. dr. Joost Terwindt
prof. ir. van der Vuurst de Vries
prof. dr. de Wilde

Voorzitter: ing. Emile Mastenbroek
Werkgroepsecretaris: drs. Stefan Morel

Initiatiefnemer en Bevoegd gezag

Initiatiefnemer
Nederlandse Aardolie Maatschappij

Bevoegd gezag
Ministerie van Economische Zaken

Overige gegevens

Gebied: Nederland, provincie Friesland; Nederland, provincie Groningen; Nederland, provincie Noord-Holland


Categorieën Besluit m.e.r.

Code Omschrijving
C17.1 tot 1-4-2011: Opsporen aardolie of aardgas in gevoelig gebied

Bijgewerkt op: 09 jan 2008