711

Berging van reststoffen bij de VAM te Wijster

De voorgenomen activiteit betreft: 

● het benutten van de nog beschikbare stortruimte (circa 1,5 miljoen ton) na 1 januari 1998;

● het voortzetten van proeven voor de optimalisatie van de procesvoering bij het verwerken van organische residuen volgens het zogenoemde bioreactorconcept en het operationeel maken van dit verwerkingsproces op locatie 4;

● het in werking houden van een reststoffenverwerkingsinstallatie (RVI) voor het verbeteren van civieltechnische en fysisch-chemische eigenschappen van indampresidu van percolaatzuiveringen en van GAVI-residuen;

● het inrichten van een deel van locatie 4 voor de berging van indampresidu van de percolaatzuivering en van GAVI-residuen.

 

Hoofdpunten uit het advies

De N.V. VAM is van plan haar huidige activiteiten op het complex Wijster verder te ontwikkelen en uit te bouwen tot een ‘integraal afvalverwijderingscentrum’. Tegelijk met het milieueffectrapport voor de afvalstoffenberging zijn daartoe MER’en gepubliceerd over hergebruik van materiaalstromen (zie project 747) en biologisch drogen van zuiveringsslib1. Een zogenoemd Basisdocument milieu 1996 maakt deel uit van de drie MER’en. In dit document is de huidige vergunningssituatie, de huidige milieutoestand en het totaal aan milieugevolgen van de drie activiteiten beschreven. 

Naar aanleiding van vragen van de Commissie tijdens de toetsing is door de initiatiefnemer aanvullende informatie beschikbaar gesteld over met name de bioreactor en het hydrologisch beheerssysteem. Het MER inclusief de aanvullende informatie bevat de essentiële informatie voor de besluitvorming. De Commissie doet in haar advies onder meer aanbevelingen voor het opvullen van leemten in kennis over een op te zetten geohydrologisch beheerssysteem en voor de bioreactor:

● De Commissie adviseert om in de vergunning zodanige voorwaarden op te nemen voor een goed evaluatie- en beslissysteem en zo de onzekerheden over het geohydrologisch beheerssysteem op te lossen en inzicht te bieden in de argumentatie voor het uiteindelijk te kiezen onttrekkingsdebiet.

● De Commissie adviseert verder om te bevorderen dat bij de verdere uitwerking van het geohydrologisch beheerssysteem een aantal varianten wordt uitgewerkt qua onttrekkingsdiepte, de locatie voor de geohydrologische beheersing en het aantal onttrekkingsputten teneinde te komen tot een zo effectief en efficiënt mogelijk onttrekkingssysteem waarbij zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken.

● De Commissie adviseert bij de verdere vergunningverlening ingevolge de Wvo aan te geven welke maatregelen getroffen (moeten) worden om effluentkwaliteiten binnen de gestelde, dan wel te stellen lozingseisen te kunnen houden. Voor zover er sprake is van leemten in kennis inzake de niet in het MER vermelde waterkwaliteitsparameters, dient bij de vergunningverlening te worden voorzien in een monitoringsprogramma.

● Ook geeft de Commissie in overweging een nadere studie te (laten) verrichten met het doel de watervraag en het -aanbod in de verschillende bedrijfsonderdelen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en de plekken in beeld te brengen waar (deelstroom)zuivering het meest doelmatig toegepast kan worden. Daarbij kan herinfiltratie van schoon water worden overwogen als onderdeel van het geohydrologisch beheerssysteem.

 

1 Zie project 712. 

 

Samenstelling van de laatste werkgroep

ir. Jan Willem Assink

dr. ir. Hendrik Harssema

drs. ing. van der Meij

ir. Middelkamp

ir. Nelissen

ir. van Rangelrooij

drs. Derk van Ree

ing. Story

voorzitter

mr. Jan-Willem Kroon

werkgroepsecretaris

drs. Alfons Vernooij

Projectinformatie

Bevoegd gezag

Drenthe

Initiatiefnemer

VAM Hilversum

Laatste advies uitgebracht op

9 juni 1997