ECLI:EU:C:2016:898

Betreft Bund Naturschutz vs. Freistaat Bayern
Datum uitspraak 24-11-2016
Rechtsprekende instantie  Europese Hof van Justitie
Proceduresoort Prejudiciƫle beslissing
Trefwoorden wegen, Beieren
Bronnen vindplaats Zaaknummer C-645/15

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Het begrip ‘autoweg’ in de zin van de M.e.r.-richtlijn heeft mede betrekking op een weg die geen onderdeel uitmaakt van het internationale hoofdwegennet of die zich bevindt in een stedelijk gebied.

  • Wegverbeteringen door bouwkundige maatregelen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van een tunnel in een bestaand tracé, kunnen gezien hun aard en omvang gezien worden als de aanleg van een nieuwe weg en daarmee direct project-m.e.r.-plichtig zijn op grond van de M.e.r.-richtlijn.

  • Het is aan de betrokken nationale rechter om aan de hand van de kenmerken van het project te beoordelen of een wegverbetering, gezien de omvang en modaliteiten ervan, moet worden gezien als de aanleg van een nieuwe weg. De lengte van het traject en de omstandigheid dat het bestaande tracé wordt gehandhaafd, zijn hierbij niet meer relevant.

Casus

Het hoofdgeding betreft het verzoek van de Beierse Natuurbond e.a. om het besluit van 28 juni 2013 van de Freistaat Bayern te vernietigen, omdat daarvoor geen milieueffectrapportage is doorlopen. Het besluit ziet op de verbetering van twee delen van een bestaande regionale weg in Neurenberg, met in beide richtingen twee rijstroken. Het eerste gedeelte van de verbetering betreft het toevoegen van een derde rijstrook aan één kant over een lengte van 1,8 km en het plaatsen van geluidschermen over een lengte van 1,3 km. Het tweede gedeelte van de verbetering betreft het aanleggen van een tunnel van 1,8 km lang, het veranderen van gelijkvloerse kruisingen in ongelijkvloerse kruisingen en de aanleg van een nieuwe uitvalsweg uit het centrum van Neurenberg. De totale weglengte van het tweede gedeelte is 2,6 km. Beide weggedeelten bevinden zich in stedelijk gebied.

Prejudiciële vraag

  1. Is de verbreding of aanpassing van een bestaande weg van vier of meer rijstroken een project-m.e.r.-plichtig project als bedoeld in punt 7, onder c, van bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn, ook al is het weggedeelte minder dan 10 km?

  2. Zo ja, gaat het bepaalde in punt 7, onder c, vóór op punt 7, onder b, van bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn?

  3. Als het antwoord op vraag 1 of 2 ‘nee’ is; wordt met het begrip ‘autoweg’ in punt 7, onder b, dan een stuk weg bedoeld dat deel uitmaakt van een hoofdverkeersweg van het internationale wegennet als bedoeld in de Europese overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen (AGR)?

  4. Als het antwoord op vraag 1, 2 of 3 ‘nee’ is; wordt met ‘aanleg’ in punt 7, onder b, dan mede verstaan een wegverbreding waarbij het bestaande wegtracé niet wezenlijk verandert?

  5. Als het antwoord op vraag 4 ‘ja’ is: moet het dan gaan om de aanleg met een bepaalde minimumlengte van het betrokken deel van de weg? Zo ja, moet het dan gaan om een ononderbroken deel van de weg? Of dienen de weggedeelten bij elkaar opgeteld te worden (in dit geval 4,4 km)?

  6. Als het antwoord op vraag 5 ‘nee’ is: gaat het bij de aanleg van autowegen als bedoeld in punt 7, onder b, ook om een wegverbreding binnen een bestaand bebouwd gebied in de zin van de AGR?

Rechtsregels
Als project-m.e.r.-plichtig project zijn aangewezen ‘de aanleg van autosnelwegen en autowegen’ (punt 7, onder b, van bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn). Onder ‘autoweg’ wordt in de M.e.r.-richtlijn verstaan een weg zoals gedefinieerd in de Europese overeenkomst inzake internationale hoofdverkeerswegen (AGR). Ook zijn project-m.e.r.-plichtig de ‘aanleg van nieuwe wegen met vier of meer rijstroken, of verlegging en/of verbreding van bestaande wegen met twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken, wanneer de nieuwe weg, het verlegde en/of verbrede weggedeelte een ononderbroken lengte van 10 km of meer heeft’ (punt 7, onder c, van bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn). Daarnaast is de wijziging of uitbreiding van de in bijlage I opgenomen projecten project-m.e.r.-plichtig, als de wijziging of uitbreiding voldoet aan de in de bijlage I genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (punt 24, bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn).

Overwegingen van de Europese rechter
Ad 1.
Het Hof overweegt dat in de M.e.r.-richtlijn expliciet een onderscheid is gemaakt tussen direct m.e.r.-plichtige projecten en m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten. Uit punt 7, onder c, van bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn volgt duidelijk dat de project-m.e.r.-plicht alleen betrekking heeft op projecten met een lengte van minstens 10 km. Verbreding of aanpassing van wegen met een lengte korter dan 10 km vallen dus niet onder die categorie, ook al gaat het om een bestaande weg met vier of meer rijstroken. Dergelijke projecten zijn dan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Ad 2.
Gezien het antwoord op de eerste vraag gaat het Hof niet in op de tweede vraag.

Ad 3. en 6.
Het Hof vat de derde en zesde vraag samen in die zin dat de vraag is wat de strekking is van het begrip ‘autoweg’ in punt 7, onder b, van bijlage I bij de M.e.r.-richtlijn. Met de verwijzing naar de AGR wordt naar het oordeel van het Hof niet alleen de wegen bedoeld die voldoen aan de technische kenmerken van een autoweg zoals in de AGR gedefinieerd. Dat de werkingssfeer van de AGR zich beperkt tot wegen die onderdeel uitmaken van het internationale hoofdverkeerswegennet buiten een stedelijk gebied is dus voor de uitleg van de M.e.r.-richtlijn niet relevant. Onder een autoweg wordt verstaan een weg die voor motorvoertuigen bestemd is, die alleen toegankelijk is via knooppunten of door verkeerslichten geregelde kruispunten en waarop het verboden is te stoppen of te parkeren.

Ad 4. en 5.
De vierde en vijfde vraag vat het Hof samen in die zin dat de vraag is wat de strekking is van het begrip ‘aanleg’. Het Hof overweegt dat de verwijzende rechter beklemtoont dat een ruime uitleg van de richtlijn ertoe kan leiden dat een project voor de verbetering van een bestaande weg, gezien de omvang en modaliteiten, soms gezien kan worden als de aanleg van een nieuwe weg.

De verwijzende rechter vraagt zich daarom af of de verbetering over een lengte van minder dan 10 km, waarbij het tracé niet wijzigt, ook valt onder de omschrijving van categorie punt 7, onder b, van bijlage I van de M.e.r.-richtlijn.

Onder verwijzing naar zijn arrest van 17 maart 2011 inzake Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a., C-275/09, EU:C:2011:154, punt 26 overweegt het Hof dat ‘aanleggen’ moet worden gezien als een verwijzing naar de bouw van voorheen niet-bestaande bouwwerken of naar de wijziging, in materiële zin, van reeds bestaande bouwwerken. Een verbetering van een bestaande weg door bouwkundige maatregelen van een zekere omvang vallen daar ook onder. Het graven van een tunnel valt daarom onder aanleggen. Dan is niet meer relevant dat het tracé niet verandert en dat de lengte van het wegdeel minder is dan 10 km. De aanleg van wegen en autowegen zijn direct project-m.e.r.-plichtig. Het is aan de betrokken rechter ter beoordeling of een wegverbetering, gezien de omvang en modaliteiten ervan, gelijkgesteld moet worden met ‘aanleggen’. Daarbij moet rekening gehouden worden met alle kenmerken van het project. De lengte van het wegdeel of het feit dat een bestaand tracé gehandhaafd blijft, is dan niet meer van belang.

Beslissing
Het Hof beantwoordt de prejudiciële vragen 4 en 6 bevestigend, vraag 1, 3 en 5 ontkennend en laat vraag 2 onbeantwoord.