ECLI:NL:RBGEL:2019:2845
Betreft | Omgevingsvergunning mestverwerkingsinstallatie Gelderland |
---|---|
Datum uitspraak | 27-06-2019 |
Rechtsprekende instantie | Rechtbank |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | mestbewerking, afvalwater, energie, stikstof, geur, gezondheid |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer AWB 18/6623 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Een mestverwerkingsinstallatie is geen geïntegreerde chemische installatie zoals bedoeld in categorie C21.6.
- Om te beoordelen of er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn door potentieel voorkomende antibiotica(resten), pesticiden, groeibevorderaars, medicijnresten en hormoonverstorende stoffen in het afvalwater, is het onvoldoende om alleen maar te stellen dat de toegepaste technieken BBT zijn, het gebruik van bepaalde stoffen bij veehouderijen de afgelopen jaren is beperkt en naar het advies van het Waterschap te verwijzen.
- Enig inzicht in de energie-efficiëntie van een inrichting is nodig om te kunnen beoordelen of deze geen nadelige milieugevolgen heeft, ook al is het primaire doel niet energieopwekking of -besparing.
- De vraag of een inrichting voldoet aan geldende milieunormen kan niet gelijkgesteld worden met de vraag of zich belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu voordoen, die aanleiding geven tot het maken van een milieueffectrapport.
- Een toename van emissies kan leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, ook al blijven deze binnen de daarvoor geldende normen.
Casus
Op 1 november 2018 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland een omgevingsvergunning (voor de activiteiten bouwen, milieu, strijdig gebruik, aanleggen en uitweg) verleend voor de realisatie van een mestbewerkings- en verwerkingsinstallatie. De vergunning heeft betrekking op 450.000 ton drijfmest van varkens, rundvee, en overige pelsdieren en 150.000 ton vaste dierlijke mest van varkens, rundvee, overige pelsdieren, schapen, geiten en paarden alsmede berm- en natuurgras.
Binnen de inrichting zullen vloeibare en vaste mest en berm-/natuurgras worden vergist en verwerkt tot (bio)gas en organische meststoffen. Het gevormde biogas wordt opgewerkt tot gas dat in het landelijke aardgasnetwerk kan worden gebracht. Het digestaat dat vrijkomt uit de vergister wordt verder verwerkt tot een dikke en dunne fractie. De dikke fractie wordt ingedroogd waardoor er alleen droge stof in de vorm van korrels overblijft. Die kunnen worden gebruikt voor verbetering van landbouwgronden. De dunne fractie wordt verwerkt tot mineralen en schoon afvalwater.
Het college heeft op 11 augustus 2016 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en geoordeeld dat een milieueffectrapport niet nodig is.
Chemische installatie
Eisers voeren aan dat een milieueffectrapport verplicht was omdat het gaat om een activiteit zoals bedoeld in categorie C21.6 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.), namelijk een geïntegreerde chemische installatie voor de fabricage van fosfaat-, stikstof- en kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen).
M.e.r.-beoordeling
Eisers betogen verder dat een milieueffectrapport nodig was, gezien de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit gaat volgens hen onvoldoende in op in de mest - en dus potentieel ook in het afvalwater - aanwezige pesticiden, antibiotica, groeibevorderaars, medicijnresten en hormoon verstorende stoffen. Ook is de informatie over de energie-efficiëntie onjuist en de beoordeling daarvan onvoldoende. Dit is relevant om de inrichting een bijdrage zou leveren aan de vermindering van CO2-emissies.
Wijziging aanvraag
Eisers wijzen erop dat de inrichting waar de m.e.r.-beoordeling over gaat substantieel anders is dan de aangevraagde en vergunde inrichting. Met name zijn de verschillen volgens hen groot voor wat betreft ammoniakuitstoot en de geurcontour. In de aanmeldnotitie gaat het om 953 kg NOx en 5.399 kg ammoniak per jaar en bij de aanvraag is dit 20.661 kg NOx en 2.917 kg ammoniak per jaar. Ook de geurcontour tussen aanmeldnotitie en vergunning is behoorlijk gegroeid, aldus eisers. Zij menen dat een aanvullende m.e.r.-beoordeling had moeten worden gedaan.
Overwegingen van de bestuursrechter
Chemische installatie
Onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:555) oordeelt de rechtbank dat een installatie waarin een mengsel van dierlijke mest en co-substraten wordt vergist geen geïntegreerde chemische installatie is zoals bedoeld in categorie C21.6.
M.e.r.-beoordeling
De rechtbank constateert dat in het m.e.r.-beoordelingsbesluit over het verwijderen van antibiotica(resten) en pathogenen uit het afvalwater is vermeld dat het toepassen van omgekeerde osmose en UV-behandeling voldoet aan BBT, waardoor een acceptabel risico voor de menselijke gezondheid wordt bereikt. Verder geeft het m.e.r.-beoordelingsbesluit aan dat het Waterschap heeft geadviseerd dat een milieueffectrapport niet nodig is en dat de aandachtspunten voldoende uitgewerkt zijn. Verdere beoordeling zal plaatsvinden in het kader van de waterwetvergunning, aldus het Waterschap.
In de aanmeldnotitie wordt vermeld dat medicijn- en antibioticagebruik in de veehouderij de afgelopen jaren met meer dan 50% is teruggedrongen en dat daarom de in de mest aanwezige hoeveelheden daarvan gering zullen zijn. De toegepaste technieken om deze resten te verwijderen zijn BBT en dus is een acceptabel risico voor de menselijke gezondheid bereikt.
In de aanmeldnotitie is verder aangegeven dat het totale energieverbruik van de inrichting ongeveer 37 MW is en energiewaarde van de output ongeveer 70 MW. In het BBT-beoordelingsdocument is dit geschat op 58 MW respectievelijk 336 MW.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende duidelijk waarom de inrichting geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft op het gebied van energie-efficiëntie en in het afvalwater potentieel voorkomende pesticiden, antibiotica, groeibevorderaars, medicijnresten en hormoon verstorende stoffen. Het is namelijk onvoldoende om alleen maar te stellen dat de toegepaste technieken BBT zijn, het gebruik van bepaalde stoffen in de afgelopen jaren is beperkt en om naar de beoordeling van het Waterschap te verwijzen. De beoordeling van het Waterschap houdt bovendien alleen in dat aandachtspunten voldoende zijn uitgewerkt en verdere beoordeling nog in het kader van de waterwetvergunning wordt uitgevoerd. Op het moment van de m.e.r.-beoordeling is geen inzicht waarom deze stoffen in het afvalwater geen nadelige milieugevolgen hebben.
De getallen over energie-efficiëntie zijn verschillend en daarmee onduidelijk. Bovendien wordt in het m.e.r.-beoordelingsbesluit geen enkele overweging gewijd aan de vraag of de inrichting nadelige gevolgen heeft voor het milieu wat betreft energie. Enig inzicht hierin is van belang, ook al is de inrichting niet primair bedoeld voor energieopwekking of -besparing.
Wijziging aanvraag
De rechtbank constateert het volgende.
In het m.e.r.-beoordelingsbesluit is overwogen dat met geurreducerende maatregelen kan voldaan worden aan een aanvaardbaar hinderniveau. Stikstofemissies blijven onder de normen. Aan geldende milieunormen wordt (nog steeds) voldaan. Daarom bestaat geen aanleiding voor een nieuwe m.e.r.-beoordeling, aldus het besluit.
Het college erkent dat de geurcontour is vergroot en dat er een verschil zit in de uitstoot van stikstof. Ter zitting licht het college toe hoe dat komt. De wijze van opslag van de aangevoerde mest is veranderd en vrachtwagenmotoren blijven stationair draaien tijdens laden en lossen. Ammoniakuitstoot wordt minder door betere luchtwassers, aldus het college.
De rechtbank oordeelt dat ten onrechte niet gemotiveerd is waarom deze veranderingen nog steeds leiden tot het besluit dat een milieueffectrapport niet nodig is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vraag of een inrichting voldoet aan geldende milieunormen niet gelijk gesteld kan worden met de vraag of zich belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu voordoen, die aanleiding geven tot het maken van een milieueffectrapport (zie bijvoorbeeld ABRvS 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3448). Een toename van emissies kan belangrijke nadelige milieugevolgen hebben, ook al wordt aan de milieunormen voldaan.
Uitspraak
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit.