ECLI:NL:RBLIM:2016:7024

Betreft Omgevingsvergunning pluimveehouderij en andere installaties Grubbenvorst
Datum uitspraak 11-08-2016
Rechtsprekende instantie  Rechtbank
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden pluimveehouderij, duurzame energie, grensoverschrijdende milieueffecten, Natura 2000-gebieden, actualiteit, landbouwontwikkelingsgebied (LOG), omgevingsvergunning, Duitsland, Grubbenvorst
Bronnen vindplaats

Zaaknummer AWB-15_372u

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een milieueffectrapport van meer dan vijf jaar oud kan voldoende actueel zijn om aan een besluit ten grondslag te leggen.

  • Als geen grensoverschrijdende belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn, bestaat geen verplichting om de autoriteiten in het buurland te informeren en consulteren.

Casus

Op 16 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg aan [naam BV] (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een pluimveehouderij (1.059.840 vleeskuikens en 74.448 ouderdieren) met slachterij, afvalwaterzuiveringsinstallatie en bio-energiecentrale (BEC) op het perceel Witveldweg 35 te Grubbenvorst.

Appellant voert aan dat onduidelijk is hoe het milieueffectrapport voor de inrichting zich verhoudt tot het plan-milieueffectrapport voor het bestemmingsplan Landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg. Volgens appellant had op grond van paragraaf 14.2 Wm één (integraal) milieueffectrapport moeten worden opgesteld en is het (eigenlijke) milieueffectrapport niet meer actueel. Appellant meent verder dat de informatie uit het milieueffectrapport voorafgaand aan het bestreden besluit in Duitsland bekend had moeten worden gemaakt.

GS hebben bevestigd dat op grond van artikel 14.5 Wm één milieueffectrapport moest worden opgesteld, maar betwisten dat het rapport uit 2009 onvoldoende actueel was om aan het bestreden besluit ten grondslag te kunnen leggen. Volgens GS bestond op grond van de met Duitsland gemaakte m.e.r.-afspraken geen verplichting om Duitsland in de m.e.r.-procedure te betrekken. GS hebben de ontwerp-omgevingsvergunning en het bestreden besluit in het kader van de mogelijke milieugevolgen voor het Duitse Natura 2000-gebied Hangmoor Damerbruch toegezonden aan de Bezirksregierung in Düsseldorf.

Overwegingen van de bestuursrechter
De rechtbank overweegt met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1530, dat de varkenshouderij van Heideveld B.V. aan de Laagheide 9 en de vleeskuikenhouderij en BEC van vergunninghoudster aan de Witveldweg 35 met elkaar samenhangende activiteiten vormen als bedoeld in artikel 14.5, eerste lid, Wm en dat voor de milieuvergunningverlening voor deze activiteiten één besluit-milieueffectrapport moest worden opgesteld. Dit is het milieueffectrapport uit 2009 voor het Nieuw Gemengd Bedrijf. Het enkele feit dat het milieueffectrapport vijf jaar vóór het bestreden besluit is opgesteld, maakt niet dat dit ten tijde van het bestreden besluit niet meer actueel was. Appellant heeft niet nader onderbouwd waarom het milieueffectrapport niet meer actueel zou zijn.

Volgens de rechtbank gold op grond van de “Gezamenlijke verklaring Duitsland-Nederland inzake m.e.r. in grensoverschrijdend verband” de afspraak dat het bevoegd gezag het buurland betrekt bij alle m.e.r.-projecten op een afstand van ten hoogste vijf kilometer van de grens. Sinds de herziening van deze afspraken in 2013 geldt dat voor projecten op meer dan vijf kilometer vanaf de grens het buurland bij een m.e.r. wordt betrokken als het bevoegd gezag inschat dat het project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen in het buurland heeft. De rechtbank acht deze afspraken niet in strijd met artikel 7.38a Wm.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorziene locatie zich ongeveer 7,5 kilometer van de grens met Duitsland bevindt. Gelet op deze afstand en de beschikbare informatie hebben GS terecht gesteld dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, hetzij wat betreft ammoniak, fijnstof of anderszins, in Duitsland te verwachten zijn. GS hoefde Duitsland dus niet in de m.e.r. te betrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:5, r.o. 16, waarin de Afdeling overwoog dat artikel 7.38a, eerste lid, Wm geen aanleiding gaf om vanwege mogelijke belangrijke gevolgen voor Duitse Natura 2000-gebieden de Duitse autoriteit te informeren en consulteren. In de hiervoor genoemde uitspraak van 2 april 2013 oordeelde de Afdeling dat de inrichting van vergunninghoudster op zodanige afstand van de Nederlands-Duitse grens is gelegen dat onaannemelijk is dat Duitsland (belangrijke) milieugevolgen van de inrichting kan ondervinden.

Uitspraak
De rechtbank verklaart de m.e.r.-beroepsgrond ongegrond. De rechtbank vernietigt op andere grond de geluidvoorschriften en voorziet zelf in de zaak.