ECLI:NL:RBOBR:2020:2577
Betreft | Omgevingsvergunning geitenhouderij Landerd |
---|---|
Datum uitspraak | 11-05-2020 |
Rechtsprekende instantie | Rechtbank |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | m.e.r.-beoordeling, omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM), geitenhouderij, gezondheid, Landerd |
Bronnen vindplaats | ECLI:NL:RBOBR:2020:2577 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Als een besluit van het bevoegd gezag dat geen milieueffectrapport nodig is door de rechter wordt vernietigd, dan is het mogelijk dat het bevoegd gezag in een latere procedure wel een milieueffectrapport verlangt.
- Het bevoegd gezag mag het risico voor de volksgezondheid betrekken bij de vraag of een milieueffectrapport nodig is. Als er mogelijk een verhoogd risico is, kan het van een aanvrager verlangen dat er een milieueffectrapport komt om het risico verder te onderzoeken.
- Als het bevoegd gezag inzichten over de risico’s voor de volksgezondheid wijzigt en daarom een milieueffectrapport verlangt, zijn daar geen nieuwe feiten of omstandigheden voor nodig.
- Als uit landelijk onderzoek geen direct verband blijkt tussen geitenhouderijen en longontsteking, is het niet noodzakelijk om in een milieueffectrapport dat verband verder te onderzoeken. Uitgaande van dat verband kan een milieueffectrapport wel onderzoeken welke maatregelen er mogelijk zijn om het risico op longontsteking te beperken.
- Het milieueffectrapport kan de resultaten van het bestaande landelijke onderzoek wel gebruiken en kan (via de ‘leemten in kennis’) ook rekening houden met de omstandigheid dat de oorzaak van een hoger aantal longontstekingen in de omgeving van geitenhouderijen niet precies bekend is.
Casus
Eisers hebben een geiten- en rundveehouderij in de gemeente Landerd. Op 25 juni 2015 hebben zij bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd een aanvraag om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) ingediend, voor het wijzigen van de bestaande geiten- en rundveehouderij. Zij willen ongeveer 500 geiten extra houden, tot een totaal van 1999 geiten.
Op 19 januari 2017 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd, op grond van het voorzorgsbeginsel, vanwege het gevaar voor de gezondheid van omwonenden. Op 17 oktober 2017 heeft de rechtbank dat besluit vernietigd, omdat de motivering onvoldoende was. Het college heeft op 3 april 2018 aan vergunninghouders een ontwerpbesluit verzonden, waarin staat dat de omgevingsvergunning opnieuw geweigerd wordt. Eisers hebben op 9 mei 2018 een nieuwe aanvraag ingediend. Op 15 februari 2019 heeft het college de omgevingsvergunning weer geweigerd, omdat zij een milieueffectrapport (MER) verlangde.
Eisers zijn het om een aantal redenen niet eens met de weigering van de vergunning:
- Het college heeft de beslissing niet goed gemotiveerd. In de eerdere beroepsprocedure in 2017 stelde het college nog dat er geen MER nodig was. Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden. Dat eerdere standpunt heeft formele rechtskracht. Blijkbaar moest de vergunning koste wat het kost worden geweigerd.
- Er is geen causaal verband tussen het houden van geiten en longontsteking; er bestaat juist onduidelijkheid over de oorzaak van longontsteking binnen een cirkel van twee kilometer rond geitenhouderijen. Dat vergt eerst nog landelijk onderzoek.
- Landelijk wordt al onderzoek gedaan naar het verband tussen veehouderijen en volksgezondheid. Niet duidelijk is waar een milieueffectrapport onderzoek naar moet doen, in aanvulling op het landelijke onderzoek. Daarom kan ook geen MER worden opgesteld en komt het besluit feitelijk neer op een weigering van de omgevingsvergunning.
- Het college heeft onvoldoende onderzocht of voorschriften in een vergunning, bijvoorbeeld over hygiëne, het risico voor de volksgezondheid kunnen beperken.
Eerdere standpunt verweerder
De rechtbank constateert dat het eerdere besluit van het college, dat er geen sprake is van belangrijke gevolgen voor het milieu, door de rechtbank vernietigd is. Van formele rechtskracht is daarom geen sprake.
Het bevoegd gezag mag het risico voor de volksgezondheid betrekken bij de vraag of een MER nodig is. Als er mogelijk een verhoogd risico is, kan het van een aanvrager verlangen dat er een MER komt. Dat rapport kan dan aantonen dat van een verhoogd risico geen sprake is en dat de vergunning verleend kan worden. Het college heeft voldoende onderbouwd dat die aanwijzingen er zijn.
Het college heeft geconcludeerd dat de bedrijfsontwikkeling leidt tot verhoogde risico's voor de volksgezondheid. In dit geval is namelijk sprake van een afname van het vloeroppervlak per geit en van mechanische ventilatiedruk. Daardoor neemt infectiedruk toe. Daarom is eerst een MER nodig. Het college verwijst in dit verband naar diverse documenten en notities, waaronder een GGD-advies. Deze documenten bieden voldoende aanwijzingen dat longontstekingen meer voorkomen bij de omwonenden van geitenhouderijen en dat niet duidelijk is wat hiervan precies de oorzaak is. De GGD vindt een afstand van 2 kilometer rondom geitenhouderijen uit volksgezondheidsoogpunt kritisch, totdat er meer duidelijkheid bestaat over de oorzaak.
Verweerder hoeft voor gewijzigde inzichten over de risico's voor de volksgezondheid geen nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren. Er is niet gebleken van misbruik van bevoegdheid. Daarvoor is de veronderstelling onvoldoende dat de vergunning hoe dan ook moest worden geweigerd.
Causaal verband en rol m.e.r.
Juist de omstandigheid dat het verband tussen het houden van geiten en het voorkomen van longontsteking onduidelijk is, is reden voor onderzoek. Het is niet noodzakelijk om, zoals in landelijke onderzoeken, in een MER te onderzoeken of er een verband bestaat. Wel kan een MER, uitgaande van dat verband, onderzoeken welke maatregelen er zijn om het risico te beperken. Daarbij kunnen de resultaten van het landelijke onderzoek worden betrokken. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat niet precies bekend is wat de oorzaak is van het hogere aantal longontstekingen in de omgeving van geitenhouderijen. Het rapport beschrijft dergelijke onzekerheden doorgaans.
Feitelijk een weigering van de milieuvergunning
Gelet op het voorgaande mocht verweerder een MER verlangen. Op voorhand is niet duidelijk hoe dat onderzoek uitpakt. Daardoor komt het verlangen van een MER en het weigeren van de OBM feitelijk niet neer op een weigering van een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu.
Risico’s volksgezondheid beperken via de vergunning
Tussen partijen staat vast dat het aantal geiten per vierkante meter groter wordt. Volgens een GGD-advies leidt dat tot een grotere infectiedruk. Ook als de hygiënevoorschriften worden nageleefd, vindt de GGD de aangevraagde uitbreiding van het aantal dieren niet op voorhand toelaatbaar. Dat is vanwege de risico’s voor de volksgezondheid en de toegenomen infectiedruk. Het college mag zich volgens de rechtbank op dat advies van de GGD baseren.
Uitspraak
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.