ECLI:NL:RBOVE:2016:4094

Betreft Toestemming ingebruikname pijpleiding Schoonebeek-Twente
Datum uitspraak 25-10-2016
Rechtsprekende instantie  Rechtbank
Proceduresoort Voorlopige voorziening
Trefwoorden Schoonebeek, Twente, oliewinning, pijpleidingen
Bronnen vindplaats

Zaaknummer AWB - 16 / 2275

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De Commissie m.e.r. kan om advies gevraagd worden over een evaluatierapport.

  • Als uit een evaluatierapport blijkt dat de milieugevolgen afwijken van hetgeen destijds verwacht werd in het MER, heeft dat geen invloed op onherroepelijk verleende vergunningen.

  • Als een belanghebbende meent dat in strijd met verleende vergunningen wordt gehandeld, kan deze een verzoek om handhaving van de vergunningen indienen.

Casus

Op 16 augustus 2016 heeft de Minister van Economische Zaken ingestemd met de heringebruikname door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) van een waterleiding bij De Hulte voor de periode 16 augustus 2016 tot 3 februari 2017. De minister heeft eenzelfde besluit genomen voor een waterleiding tussen de De Hulte en Rossum Weerselo-Centraal. Verzoekers vragen de Voorzieningenrechter om schorsing van beide instemmingsbesluiten.

Voorgeschiedenis
Uit het olieveld Schoonebeek is tussen 1947 en 1996 door de NAM olie gewonnen. De putten, locaties en productiefaciliteiten zijn daarna opgeruimd. In 2006 heeft de NAM voor de herontwikkeling van het olieveld een milieueffectrapport opgesteld. In het milieueffectrapport is uitgegaan van winning van olie door stoominjectie. Daarbij komt zout productiewater vrij. Uit het milieueffectrapport blijkt dat het vanuit milieuoogpunt de voorkeur heeft om dat productiewater in lege aardgasvelden in de diepe ondergrond van Twente te injecteren. In 2010 zijn milieuvergunningen verleend voor de waterinjectie en zijn instemmingsbesluiten genomen voor de ingebruikname van pijpleidingen voor het transport van het productiewater. De oliewinning is in 2011 weer gestart. De vergunningen verplichten tot een zesjaarlijkse evaluatie om te onderzoeken of het injecteren van productiewater in de diepe ondergrond van Twente nog steeds de meest milieuvriendelijke oplossing is.

In april 2015 is bij Hardenberg een lekkage in de transportleiding voor het productiewater geconstateerd. De oliewinning bij Schoonebeek is toen gestaakt en de leiding is gerepareerd en deels vervangen door een leiding met een kleinere diameter. Vanwege toenemende bezorgdheid van omwonenden heeft de NAM besloten het evaluatieonderzoek eerder uit te voeren. In het rapport ‘Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek, Tussenrapport alternatievenafweging’ (hierna: het Tussenrapport) zijn vijf alternatieve verwerkingsmethoden onderzocht, waaronder de bestaande. Over het Tussenrapport is een second opinion aangeleverd. Beiden zijn voor advies aan de Commissie m.e.r. voorgelegd.

In overeenstemming met het advies van de Commissie m.e.r. is eind september 2016 nader overlegd met de regio om tot een nadere selectie van alternatieven te komen. De NAM heeft in juli 2016 aan de Minister verzocht om heringebruikname van de gerepareerde en deels vervangen pijpleiding. De Minister heeft daar met de besluiten van 16 augustus 2016 mee ingestemd.

Verzoekers menen dat uit het Tussenrapport blijkt dat de injectie van productiewater op een aantal punten afwijkt van hetgeen destijds werd verwacht in het MER en bij de vergunningverlening. Zij wijzen erop dat de hoeveelheid zwavelwaterstof in het water hoger is, de injectie in zandsteenformaties moeizaam is en dat de mate waarin de corrosie-inhibitor moet worden toegepast, anders is. De gevolgen van deze wijzigingen zijn volgens verzoekers nog onvoldoende onderzocht. Daarnaast wijzen zij erop dat niet gehandeld wordt in overeenstemming met de vergunningen uit 2010. Zo is transport door een pijp-in-pijpleiding daarmee in strijd en is ook lozing in plaats van opslag van productiewater niet toegestaan.

Zij menen op grond daarvan dat de instemmingsbesluiten in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel, het voorzorgsbeginsel (zoals bijvoorbeeld in artikel 191, tweede lid, van het EU-verdrag is vermeld) en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, nu er teveel onduidelijkheid is over de milieugevolgen.

Overwegingen van de bestuursrechter
De voorzieningenrechter constateert dat de wijze van injecteren (opslag dan wel lozing) en de milieugevolgen van het transporteren en injecteren van productiewater zijn afgewogen en neergelegd in de vergunningen van 2010. Die vergunningen zijn onherroepelijk. Dat kan nu daarom niet opnieuw beoordeeld worden. Dat de gevolgen van het injecteren op een aantal punten anders zijn dan destijds verwacht, staat ook los van de instemmingsbesluiten. Verzoekers moeten een verzoek om handhaving van de vergunningen indienen als zij menen dat in strijd met de vergunningen gehandeld wordt.

Beslissing
De Voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.