ECLI:NL:RBOVE:2021:4731

Betreft Omgevingsvergunning zeugenbedrijf Beerzerveld
Datum uitspraak 16-12-2021
Rechtsprekende instantie  Rechtbank
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden varkenshouderij, Commissie voor de milieueffectrapportage, veehouderij, Ommen, Beerzerveld, Beperkte procedure, Uitgebreide procedure
Bronnen vindplaats ECLI:NL:RBOVE:2021:4731

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als ten onrechte niet de uitgebreide m.e.r.-procedure is doorlopen en de Commissie m.e.r. daardoor niet om advies is gevraagd, kan de rechter dat gebrek niet passeren.

NB. Roel Sillevis Smitt gaat in zijn annotatie (JM 2022/35) verder in op deze uitspraak. 

Casus

Vergunninghouder wil een nieuw zeugenbedrijf realiseren in Beerzerveld. Op 19 mei 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ommen aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘afwijken van het bestemmingsplan’ en ‘oprichten en in werking hebben van een inrichting’. De vergunning ziet op het houden/huisvesten van 3.003 fokzeugen, 432 opfokzeugen en 4 dekberen. Omdat de aanvraag het oprichten van een installatie van meer dan 900 plaatsen voor zeugen betreft, is sprake van een m.e.r.-plicht (zie de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, onderdeel C, categorie 14). Bij de aanvraag is daarom een project-MER gevoegd, waarvoor de beperkte project-m.e.r.-procedure is gevolgd.
Eiser, Stichting Leefbaar Buitengebied, stelt dat verweerder een m.e.r.-beoordelingsbesluit had moeten nemen, en dat is niet gebeurd. Verder is volgens eiser naast het project-MER (ook) een plan-MER vereist, omdat het bestemmingsplan is aangepast voor de uitbreiding van de inrichting. Eiser stelt daarnaast dat de uitgebreide m.e.r.-procedure doorlopen had moeten worden. Het college had niet mogen volstaan met het zelf (door medewerkers van de Omgevingsdienst) beoordelen van het MER. Het MER had voorgelegd moeten worden aan de Commissie m.e.r.

Overwegingen van de bestuursrechter
Is een m.e.r.-beoordelingsbesluit vereist?
Bij de aanvraag is een MER gevoegd. Het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit, waarin verweerder beslist of er al dan niet een MER moet worden opgesteld, is dan niet nodig.

Is een plan-MER vereist?
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1125, overwogen dat een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik niet kan worden aangemerkt als een plan of programma dat het kader vormt voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, als bedoeld in de SMB-richtlijn. Los van de vraag of rechtstreeks aan de bepalingen van de SMB-richtlijn kan worden getoetst, volgt uit de richtlijn ook niet de verplichting om voor een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik een plan-MER te maken. Daarom is in deze zaak ook geen plan-MER vereist.

Uitgebreide m.e.r.-procedure niet doorlopen
Uit artikel 7.24, vierde lid, onder b, van de Wet milieubeheer (Wm) volgt dat de uitgebreide project-m.e.r.-procedure van toepassing is bij een omgevingsvergunning die (ook) betrekking heeft op het afwijken van een bestemmingsplan of beheersverordening op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, jo. artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo. Dat is hier het geval. De reden hiervoor is dat de regering het wenselijk vindt dat in situaties waarin via een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bestemmingsplan dezelfde m.e.r.-procedure geldt als voor een bestemmingsplan (zie MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32828, 3, p. 3).
De rechtbank heeft dit op de zitting met de partijen besproken. Het college heeft aangegeven dat inderdaad de uitgebreide m.e.r.-procedure doorlopen had moeten worden en dat dit abusievelijk niet is gebeurd. Vergunninghouder heeft aangegeven dat hierover vooraf overleg is geweest met het college en dat hem is meegedeeld dat hij met de beperkte m.e.r.-procedure kon volstaan. Hij heeft de rechtbank verzocht dit gebrek via artikel 6:22 van de Awb te passeren. Volgens vergunninghouder blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat aan alle milieunormen wordt voldaan, zodat de Commissie m.e.r. het opgestelde project-MER goedgekeurd zou hebben. De belangen van derden worden door dit passeren volgens hem niet geschaad.
De rechtbank oordeelt dat het gebrek niet kan worden gepasseerd. De rechtbank onderschrijft niet dat op voorhand aannemelijk is dat belanghebbenden door passeren van dit gebrek niet worden benadeeld. Het is namelijk mogelijk dat de Commissie m.e.r. adviseert dat het project op onderdelen moet worden aangepast.

Uitspraak
Het beroep slaagt. De rechtbank vernietigt het besluit wegens strijd met artikel 7.24, vierde lid, van de Wm. Ook draagt de rechtbank de verweerder op een nieuwe beslissing te nemen over de aanvraag, waarbij rekening moet worden gehouden dat de aanvraag moet worden aangepast, een en ander afhankelijk van wat de Commissie m.e.r. adviseert.