ECLI:NL:RVS:1999:AA4210
Betreft | Ontgrondingenvergunning te Appeltern |
---|---|
Datum uitspraak | 23-09-1999 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | Appeltern, ontgrondingen, vergunningen |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer E01.96.0330 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
Bij gebruikmaking van een reeds bestaand MER, moet bekeken worden of het rapport voldoet aan de inhoudelijke wettelijke eisen. Dit betekent dat het MER voldoende informatie moet bevatten over het betreffende project en dat de informatie voldoende actueel moet zijn.
Casus
Voor de ontgrondingenvergunning die in Appeltern is verleend, is geen apart MER gemaakt. Er is gebruik gemaakt van een bestaand MER dat is gemaakt ter voorbereiding van het Industriezandwinningsplan Gelderland 2e fase. Degenen die beroep hebben ingesteld zijn het hier niet mee eens. Zij vinden dat voor de vergunning in ieder geval een inrichtings-MER gemaakt had moeten worden, omdat het locatie-MER dat nu gebruikt wordt niet voldoet. Het locatie-MER is verouderd, niet voldoende gedetailleerd en het projectplan waarvoor de vergunning is verleend, wijkt aanmerkelijk af van het projectplan waarvoor het MER is gemaakt.
De Afdeling bestuursrechtspraak stelt dat uit de Europese Richtlijn m.e.r. voortvloeit dat een eerder opgesteld MER kan dienen als basis voor het verlenen van een vergunning als dit MER op het moment van de vergunningverlening voldoet aan de inhoudelijke eisen die daaraan in de wet worden gesteld. Dit betekent dat het project waarvoor de vergunning wordt verleend niet wezenlijk mag verschillen van het project waarvoor het MER is opgesteld en dat het MER voldoende actueel moet zijn.
In het locatie-MER zijn drie mogelijke zandwinlocaties met elkaar vergeleken, waarbij onder meer is ingegaan op de effecten die ontgronding zal hebben op verschillende relevante milieuaspecten. Op verzoek van de Commissie voor de m.e.r. is na het opstellen van de locatie-MER nog nadere informatie overgelegd over bepaalde milieuaspecten. In het toetsingsadvies oordeelt de Commissie dat er voldoende milieu-informatie beschikbaar is om een overwogen locatiekeuze te maken. In het kader van vergunningverlening beveelt de Commissie aan de hydrologische aspecten grondig in kaart te brengen. Naar aanleiding hiervan heeft de vergunningverlener nadere rapporten verlangd. Op grond van het locatie-MER en de nadere rapporten oordeelde de vergunningverlener dat er geen inrichtings-MER opgesteld hoefde te worden. De Afdeling kan zich daarin vinden en hecht daarbij waarde aan de conclusie van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak dat het locatie-MER voldoende actueel is.