ECLI:NL:RVS:2001:BL2984

Betreft Bestemmingsplan "De Haar-Oost"
Datum uitspraak 04-07-2001
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden Assen, bestemmingsplannen, geluid
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200000447/1
M&R 2001, 9
Bouwrecht 2002, 1 met noot Soppe

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • NB Deze uitspraak is van vóór de SMB/plan-m.e.r.-plicht, zodat het bestemmingsplan nu waarschijnlijk plan-m.e.r.-plichtig zal zijn.
  • Als het niet mogelijk is tegen het m.e.r.-plichtige besluit in beroep te gaan, kan het mogelijk zijn tegen een vervolgbesluit dat wel appelabel is in beroep te gaan.

Casus

Het bestemmingsplan ‘De Haar-Oost’ maakt de aanleg van een militair oefenterrein aan de zuid-westzijde van Assen mogelijk. Vanwege mogelijke geluidoverlast als gevolg van schietoefeningen op het militair oefenterrein is beroep ingesteld. Het milieueffectrapport zou op het punt van geluid vanwege schietoefeningen ondeugdelijk zijn.

De Afdeling behandelt allereerst de vraag of de ondeugdelijkheid van het MER in deze procedure inzake het bestemmingsplan aan de orde kan worden gesteld. In beginsel kan dit niet, omdat de verplichting om een MER te maken gekoppeld is aan de vaststelling van het inrichtingsplan en niet aan de goedkeuring en/of vaststelling van het bestemmingsplan. Echter, de vaststelling van het inrichtingsplan is geen besluit in de zin van de Awb, waardoor hiertegen geen beroep kan worden ingesteld. Bovendien heeft de minister van Defensie in zijn beslissing tot vaststelling van het inrichtingsplan gesteld dat deze beslissing getoetst moet worden in het kader van het bestemmingsplan waarin het inrichtingsplan wordt verwerkt. Op basis van beide argumenten oordeelt de Afdeling dat het MER wel in deze procedure aan de orde gesteld kan worden.
Aangevoerd is dat de gebruikte berekeningsmethode van geluidsbelasting op basis van het aantal schoten op jaarbasis ondeugdelijk is. Uitgegaan had moeten worden van de Circulaire schietlawaai, waardoor een representatiever en nadeliger beeld ontstaat van de feitelijk optredende geluidoverlast. De Afdeling overweegt dat bij de gebruikte methode zoveel mogelijk rekening is gehouden met het uit een oogpunt van beleving specifieke karakter van schietlawaai en het mogelijk optreden van schrikreacties. In een vorige uitspraak (ABRvS, 14 maart 1995, zaaknr. G05.89.0666) heeft de Afdeling deze methode in beginsel niet onaanvaardbaar geacht. Daarnaast heeft de Commissie voor de m.e.r. ingestemd met deze methode. Bovendien is de Circulaire schietlawaai niet van toepassing op militaire schietinrichtingen. De gehanteerde methode komt de Afdeling dan ook niet onaanvaardbaar voor.