ECLI:NL:RVS:2003:AF5017
Betreft | Bedrijventerrein Leeuwerikenveld II te Coevorden |
---|---|
Datum uitspraak | 26-02-2003 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | Coevorden, uitbreiding, bestemmingsplannen, milieueffectrapportage-plicht (MER-plicht), samenhangcriterium, bedrijventerreinen |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200202028/1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
Een eventuele m.e.r.-plicht geldt alleen voor de verandering of uitbreiding van het bedrijventerrein en niet voor het bestaande, ongewijzigd blijvende gedeelte. Met de uitspraak inzake bedrijvenpark Linderveld is de uitspraak voor het overige waarschijnlijk achterhaald.
Casus
De gemeenteraad van Coevorden heeft het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Leeuwerikenveld II” vastgesteld. Dit plan voorziet in een bedrijventerrein van ongeveer 100 hectare. Het terrein is bedoeld voor bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 4 met een ruimtebehoefte van 3.000 m² tot 5,5 hectare. In beroep wordt aangevoerd dat ten onrechte geen MER is gemaakt. De motivering hiervoor is dat sprake zou zijn van een zodanige samenhang van het voorziene bedrijventerrein met ander bedrijventerreinen en bedrijfsactiviteiten dat deze betrokken hadden moeten worden bij de vraag of er voor dit bestemmingsplan een m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. De Afdeling komt tot de conclusie dat uit moeten worden gegaan van hetgeen het plan mogelijk maakt. Hierbij dient geen rekening te worden gehouden met het gedeelte van het bedrijventerrein dat reeds met toepassing van artikel 19 WRO is verwezenlijkt en een oppervlakte van ongeveer 11 hectare heeft. Hiervoor wordt verwezen naar de wetsgeschiedenis (Nota van Toelichting, Stb. 1994, 540, p. 46). De Afdeling stelt verder vast dat het bedrijventerrein een totale oppervlakte van ongeveer 74,5 hectare aan uitgeefbare gronden heeft en derhalve op zichzelf onder de drempelwaarde van 150 hectare en eveneens onder de drempelwaarde van 75 hectare blijft. Er is geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit als bedoeld in artikel 7.2 Wm noch van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit als bedoeld in artikel 7.4 Wm. Ook is geen sprake van enige samenhang met nabijgelegen bedrijventerreinen.