ECLI:NL:RVS:2004:AR8378
Betreft | Tracébesluit Hanzelijn Aanvulling Hattem-Zwolle |
---|---|
Datum uitspraak | 29-12-2001 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | Hattem, Zwolle, tracé, Vogel- en Habitatrichtlijn, passende beoordeling, spoorwegen |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200403311/1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Een alternatief hoeft niet in een MER onderzocht te worden als uit een globale kostenraming blijkt dat onder omstandigheden het alternatief in relatie tot het milieurendement onevenredig duur is.
Casus
Naar aanleiding van inspraakreacties op het ontwerptracébesluit voor de gehele Hanzelijn (Lelystad-Zwolle), heeft de minister besloten om over twee gedeelten van het tracé geen besluit te nemen. Hiervoor is het aparte tracébesluit ‘Aanvulling Hattem-Zwolle’ genomen dat centraal staat in deze uitspraak.
Het beroep richt zich op de hoge brug die over de IJssel zal worden gebouwd. Allereerst wordt gesteld dat in het MER geen rekening is gehouden met de cumulatieve effecten van meerdere projecten in het uiterwaardengebied van de IJssel. Echter, door in de beschrijving van de autonome ontwikkeling in te gaan op andere activiteiten in het gebied wordt volgens de Afdeling summier (en dus blijkbaar voldoende) ingegaan op de cumulatieve effecten.
Ten tweede wordt gesteld dat het tunnel-alternatief onderzocht had moeten worden. De Afdeling oordeelt dat het op basis van een globale kostenraming die later wordt bevestigd door gedegen onderzoek mogelijk is om tot de conclusie te komen dat een bepaald alternatief in relatie tot de totale kosten van het project onevenredig duur is. Het ontbreken van dit alternatief in het MER is niet in strijd met art. 7.10 Wm. Wel acht de Afdeling het zorgvuldiger als in het MER aan het niet onderzochte alternatief aandacht zou zijn besteed. In deze overweging van de Afdeling zijn zowel de hoge kosten als het milieurendement meegenomen. Geluidwinst is alleen te behalen als de tunnel volledig wordt gesloten, wat van invloed is op de veiligheid. Daarnaast zou de tunnel gegraven worden in een waterwingebied en zou de winterdijk aangepast moeten worden, wat in strijd zou kunnen komen met de beleidsnota Ruimte voor de Rivier.
Ten derde wordt gesteld dat het MER is gebaseerd op veronderstellingen die onvoldoende zijn onderzocht, onder andere omdat niet is voldaan aan de werkwijze die geadviseerd is door de Commissie m.e.r. Volgens de Afdeling vertoont de gevolgde werkwijze geen gebreken, zodat er geen sprake is van onvoldoende onderzochte veronderstellingen.