ECLI:NL:RVS:2006:AZ2777
Betreft | Randweg Den Bosch |
---|---|
Datum uitspraak | 22-11-2006 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | wegen, verkeer, infrastructuur, alternatieven, luchtkwaliteit, 's-Hertogenbosch |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 200509477/1 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Het ontbreken van in verkeerskundig en verkeerstechnische opzicht gelijkwaardige alternatieven mag reden zijn om alternatieven niet aan te merken als redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven in het MER.
- Let op dat in luchtkwaliteitonderzoeken van het goede scenario wordt uitgegaan.
Casus
Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een autoweg aan de zuidwestrand van 's-Hertogenbosch, de zogenoemde Randweg 's-Hertogenbosch. De Randweg betreft een buitenstedelijk gelegen verbinding tussen het knooppunt Vught op de Rijksweg A2 en het knooppunt Vlijmen op de Rijksweg A59.
De Randweg zal op drie plaatsen op het bestaande wegennet worden aangesloten, dat daartoe zal worden gereconstrueerd. Afgezien van de lengte van wegdelen die gereconstrueerd zullen worden, heeft het tracé van de Randweg gemeten aan de hand van de plankaart een lengte van ongeveer 1,65 kilometer.
Een deel van het te realiseren tracé loopt door de kop van het natuurgebied de Maij. Met het plan wordt tevens beoogd te voorzien in compensatie van natuurwaarden die door de aanleg van het tracé verloren zullen gaan.
De vereniging "De Groene Ring" (hierna: de Groene Ring) stelt onder meer dat Gedeputeerde Staten het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Volgens haar hebben zij in het MER dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, het zogenoemde "nulplusalternatief", het "nulplusextra-alternatief" en "variant 1E" ten onrechte buiten beschouwing. Appellanten betogen dat de door hen aangedragen alternatieven in verkeerskundig en verkeerstechnisch opzicht gelijkwaardig zijn aan het thans voorliggende tracé, zodat deze alternatieven ten onrechte in het MER buiten beschouwing zijn gelaten.
Uit het luchtkwaliteitonderzoek blijkt dat de effecten op de luchtkwaliteit zijn onderzocht op basis van variant 70-1. Dit betreft de situatie dat de maximale snelheid op de Randweg 70 km per uur bedraagt. Voorts wordt er ten aanzien van de gehanteerde verkeersintensiteiten in deze rekenvariant van uitgegaan dat de in het zogenoemde Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (hierna: SVV II) neergelegde doelstelling tot het terugdringen van automobiliteit zal worden gerealiseerd. Op bladzijde 119 van het MER is het volgende vermeld. "(…) Inmiddels moet er rekening mee worden gehouden dat de beleidsdoelen van het SVV-II" niet worden gehaald. Landelijk is de mobiliteit ten opzichte van 1986 met 45% toegenomen, terwijl de beleidsdoelstelling 35% is. Daarom is voor de planvorming van de Randweg ook een model (scenario 2) doorgerekend waarin rekening gehouden is met het niet realiseren van de beleidsdoelstellingen op het gebied van verkeer en vervoer (…)". Het MER geeft een overzicht van de verkeersintensiteiten voor een aantal relevante wegvakken in het jaar 2015, uitgaande van het terugdringen van de automobiliteit, overeenkomstig de doelstelling van het SVV II (scenario 1). Verder geeft het een overzicht van de verkeersintensiteiten voor de eerder genoemde wegvakken in het jaar 2015, uitgaande van het niet realiseren van de hiervoor genoemde doelstelling van het SVV II (scenario 2). Uit deze tabellen kan worden afgeleid dat de verkeersintensiteiten op de genoemde wegvakken, uitgedrukt in het aantal motorvoertuigen per etmaal, in scenario 2 hoger zijn dan in scenario 1. Het verschil is per wegvak weergeven. Dit varieert van een toename van 2% op de Kampdijklaan tot een toename van 14% op het centrale deel van de Vlijmenseweg. Appellanten stellen daarom dat niet wordt voldaan aan het Blk 2005.
Overwegingen van de bestuursrechter
Alternatieven in het MER
De door appellanten aangedragen alternatieven voor de Randweg bestaan in hoofdzaak uit een herstructurering van het bestaande wegennet, waarbij door middel van (nieuwe) kruispunten de scheiding van doorgaand en lokaal verkeer tot stand wordt gebracht. Uit de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende rapporten komt genoegzaam naar voren dat de door appellanten aangedragen alternatieven zowel in verkeerskundig als in verkeerstechnisch opzicht niet op doeltreffende en duurzame wijze een noodzakelijke scheiding tot stand kunnen brengen van het doorgaande en het lokale verkeer. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan de beschikbare onderzoeksrapporten zodanige gebreken kleven of dat deze zodanige leemten in kennis vertonen, dat verweerder de inhoud daarvan redelijkerwijs niet bij de goedkeuring van het bestemmingsplan kon betrekken. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen bepleite aanpassing van het tracé van variant 1D een alternatief is dat verkeerskundig en verkeerstechnisch wél gelijkwaardig aan het tracé van de Randweg moet worden geacht.
Het ontbreken van in verkeerskundig en verkeerstechnische opzicht gelijkwaardige alternatieven vormt de doorslaggevende reden om deze aangedragen alternatieven niet aan te merken als redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven in het MER. De Afdeling is van oordeel dat de aangedragen alternatieven op goede gronden niet zijn betrokken in de m.e.r. ten behoeve van de Randweg. Hierbij wordt het richtlijnenadvies van de Commissie m.e.r. betrokken.
Luchtkwaliteit
In het aan het besluit ten grondslag liggende Rapport Luchtkwaliteit zijn verkeersintensiteiten uitgaande van een bepaald scenario toegepast. Deze moeten gelet op het MER als te laag worden beschouwd. Verweerder kon zijn conclusie dat het Blk 2005 de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in de weg staat, derhalve niet uitsluitend op dit rapport baseren. Ook rapporten van na het moment dat het m.e.r.-plichtige besluit was genomen, konden de conclusie dat voldaan werd aan de luchtkwaliteitseisen niet dragen. Ook die rapporten gingen van het onjuiste scenario uit.
Uitspraak
Het goedkeuringsbesluit moet vanwege strijd met de luchtkwaliteitseisen worden vernietigd. De gemeenteraad verzoekt nog wel aan de Afdeling om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten omdat volgens hem uit nader ingediende onderzoeken van 26 maart 2006 en 12 mei 2006 blijkt dat het Blk 2005 aan goedkeuring van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Ter zitting is echter vast komen te staan dat in deze aanvullende onderzoeken ook is gerekend met het verkeerde scenario, zodat aan deze onderzoeken hetzelfde gebrek kleeft als aan het eerdere Rapport Luchtkwaliteit.