ECLI:NL:RVS:2010:BL6264

Betreft Kartbaan Polder het Oudeland
Datum uitspraak 03-03-2010
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden polders, illegale situatie, Oudeland, natuur, recreatie, milieueffectrapportage-plicht (MER-plicht)
Bronnen vindplaats Zaaknummer 200806422/1/R1

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Bij de beoordeling of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht dient het voornemen afgezet te worden tegen de reeds bestaande, legale situatie.
  • Als een bestaande functie niet (meer) in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en die functie toch positief wordt bestemd in het nieuwe bestemmingsplan, volgt uit het zorgvuldigheidsbeginsel dat een goed alternatievenonderzoek moet worden uitgevoerd.

Casus

Het bestemmingsplan “Polder het Oudeland, 1e herziening” van de gemeente Strijen is op grond van de oude WRO en het oude art. 19j Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS). Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een bestaande kartbaan met een oppervlakte van 2,1 hectare in het landelijke gebied van Strijen.
Het gebied waar de kartbaan is gelegen kent de volgende voorgeschiedenis:

  • In de jaren ’60 is een kartbaan aangelegd op gronden die in een uitbreidingsplan van 1952, dat is goedgekeurd in 1953, bestemd zijn voor “Grond, bestemd voor agrarisch bedrijf of voor de sportbeoefening, alsmede voor bebouwing ten dienste van deze bestemmingen”.
  • In 1967 is een gebruiksverbod in de gemeentelijke Bouwverordening in werking getreden. Op grond daarvan is het verboden om bouwwerken, open erven en terreinen te gebruiken in strijd met de daaraan in het uitbreidingsplan toegekende bestemming, nadat die bestemming is verwezenlijkt.
  • In 1982 heeft de gemeenteraad een bestemmingsplan vastgesteld waarin aan de gronden van de kartbaan de bestemming “Recreatie, skelterbaan” was toegekend. Hieraan is goedkeuring onthouden door GS, omdat het gebied in het streekplan zou worden aangewezen als stiltegebied en aannemelijk was dat de kartbaan binnen de planperiode zou worden geamoveerd.
  • In 1993 heeft de gemeenteraad een bestemmingsplan vastgesteld, waarin aan de gronden van de kartbaan de bestemming “Recreatieve doeleinden” met de subbestemming “kartingbaan” was toegekend. Hieraan is ook weer goedkeuring onthouden door GS, omdat dit nog meer dan in 1984 stuitte op planologische bezwaren, vanwege de uitbreiding van het reservaats- en beheersgebied in de polder en omdat aannemelijk was dat het gebruik van de kartbaan binnen de planperiode zou worden beëindigd.
  • Het beroep tegen deze onthouding van goedkeuring, ingesteld bij de Kroon, is ongegrond verklaard.
  • In 2000 is Polder het Oudeland aangewezen als Vogelrichtlijngebied (SBZ). In 2007 is het ontwerpbesluit gepubliceerd ter aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied.
  • In 2007 zijn de gronden ter plaatse van de kartbaan aangemerkt als bestaand natuurgebied in de Ecologische Hoofdstrucuur (EHS).

In het onderhavige bestemmingsplan is aan de gronden van de kartbaan de bestemming “Recreatieve doeleinden” met de subbestemming “kartingbaan” toegekend. GS hebben dit bestemmingsplan goedgekeurd, waarbij zij net als de raad aangeven dat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar dat onvoldoende aannemelijk is dat de kartbaan binnen de planperiode zal kunnen worden verplaatst of opgeheven. Dit terwijl het aanwijzingsbesluit voor de SBZ aangeeft dat het beleid gericht is op verplaatsing van de kartbaan.
In beroep is onder andere gesteld dat GS goedkeuring hadden moeten onthouden in verband met de strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verder is aangevoerd dat GS het verkeerde uitgangspunt hebben gehanteerd door te stellen dat het gebruik van de kartbaan in overeenstemming is met de onder het vorige plan ter plaatse geldende bestemming. GS betogen dat het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan uit de jaren ’60. Omdat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen, is het plan niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig aldus GS.
Verder is in beroep aangevoerd dat de noodzaak van een kartbaan ontbreekt en dat onvoldoende onderzoek naar alternatieven is gedaan.

Overwegingen van de bestuursrechter
Volgens het deskundigenbericht is de kartbaan met een lengte van 75 meter omstreeks 1965 aangelegd. Aan het eind van de jaren ’70 is het terrein aan de zuidzijde vergroot waardoor de lengte toenam naar 175 meter.
De Afdeling overweegt dat het noordelijke deel in overeenstemming met het bestemmingsplan uit 1952 is aangelegd. Het later, na inwerkingtreding van het gebruiksverbod aangelegde zuidelijke deel is hiermee in strijd. GS hadden het zuidelijke deel dan ook moeten beoordelen als zou het gaan om een nieuwvestiging, althans om een uitbreiding van een bestaande activiteit. Door uit te gaan van een planologisch legaal aanwezige situatie hebben GS een onjuist uitgangspunt gehanteerd in het kader van de vraag of het plan m.e.r.(beoordelings)plichtig is. Uit de enkele omstandigheid dat in het kader van de milieuvergunning geen MER is gemaakt, kan niet worden afgeleid dat deze vraag bij het vaststellen van het plan niet meer aan de orde kan komen. Het onjuist gehanteerde uitgangspunt heeft ook gevolgen voor de beleidsmatige afweging inzake de gevolgen van de kartbaan door de ligging in een stiltegebied, een Natura 2000-gebied en de EHS. Het goedkeuringsbesluit is daardoor in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel genomen.
Verder overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat behoefte bestaat aan de kartbaan. Hij bestaat al ruim 40 jaar en wordt ook gebruikt. De kartbaan is in dit gebied echter in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel had dan ook onderzoek gedaan moeten worden gericht op de mogelijkheden tot verplaatsing of beëindiging van de kartbaan. Dit onderzoek is niet toereikend geweest. Er is weliswaar een aantal locaties in ogenschouw genomen, maar een gestructureerd onderzoek naar alternatieve locaties ontbreekt. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de kartbaan op een andere locatie overdekt aan te leggen.

Uitspraak
De Afdeling acht de beroepsgronden gegrond en onthoudt zelf goedkeuring aan het bestemmingsplan in verband met strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.