ECLI:NL:RVS:2010:BL8696

Betreft Bedrijfsafvalstoffen te Lelystad
Datum uitspraak 15-08-2001
Rechtsprekende instantie  Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Voorlopige voorziening
Trefwoorden afvalstoffen, Lelystad, compost
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 199901230/2
AB 2002, 1
M&R 2001, 11

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Als sprake is van twee categorieën van activiteiten uit het Besluit m.e.r. 1994 binnen één inrichting, kan het voorkomen dat de ene activiteit gezien moet worden als onderdeel van de andere activiteit. Zij dienen dan in het geheel beoordeeld te worden op m.e.r.-plichtigheid.

Casus

In deze zaak gaat het om een verleende milieuvergunning voor een inrichting voor het ‘biologisch omzetten’ (composteren) van bedrijfsafvalstoffen. In totaal wordt per jaar 23.000 ton dierlijk mest vermengd met 2.500 ton agrarische afvalstoffen gezamenlijk verwerkt tot compost. Beide stoffen vallen in andere categorieën van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994.
Naar aanleiding van het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, is door de Afdeling zelf de vraag aan de orde gesteld of bij de aanvraag om de milieuvergunning een MER had moeten worden overgelegd.

Overwegingen van de voorzitter
Voor de bovengenoemde activiteiten gold destijds een drempel van 25.000 ton per jaar. Hoewel de stoffen allebei onder de drempelwaarde blijven, is de Afdeling van oordeel dat er een m.e.r.-plicht geldt. Bij het optellen van de beide stoffen wordt de drempelwaarde namelijk wel overschreden.
De Afdeling geeft aan dat het feit dat activiteiten zijn opgenomen in verschillende categorieën een aanwijzing kan zijn dat er sprake is van aparte activiteiten, die ieder op zich moeten worden beoordeeld op m.e.r.-(beoordelings)plicht. Dit kan echter ook anders zijn, onder andere wanneer de ene activiteit onderdeel uitmaakt van de andere. In dat laatste geval moet het geheel meegenomen worden in de beoordeling van m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid.
In dit geval is het overheersend dat er gecomposteerd wordt. Dat daarbij verschillende stoffen worden gebruikt, genoemd in verschillende categorieën, is van ondergeschikt belang.
Deze uitspraak is vergelijkbaar met een uitspraak waarin de jachthaven als onderdeel van een recreatieve voorziening werd gezien (ABRvS, 8 september 2001, nr. E01.98.0089, BR 2001, m.nt. Soppe)

Uitspraak
Door de ambtshalve toetsing komt de Afdeling tot de conclusie dat er sprake is van een m.e.r.-plicht.