Roel Sillevis Smitt
jurist en werkgroepsecretaris
NB Als een appellant wel argumenten aandraagt waarom een m.e.r.(-beoordeling) had moeten plaatsvinden, dan loopt de Afdeling al deze argumenten na (zie ABRvS 8 december 2010, zaaknr. 200910054/1/M1, composteerder Lelystad en ABRvS 29 december 2010, zaaknr. 201000770/1/M2, Varkenshouderij Nederweert).
Op 17 november 2009 heeft de gemeenteraad van Barneveld het bestemmingsplan ‘Harselaar West-West’ vastgesteld dat voorziet in de uitbreiding van ongeveer 20 hectare van het bedrijventerrein Harselaar-West.
Volgens de appellant is ten onrechte geen m.e.r. uitgevoerd voor dit plan. De uitbreiding van het bedrijventerrein kan aanzienlijk nadelige milieueffecten veroorzaken. Daarom had, ook al zit het project onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r., volgens hem een MER moet worden opgesteld. Hij wijst in dit verband op het arrest van het HvJ EG van 15 oktober 2009 (zaak) C-255/08.
De raad van de gemeente Barneveld is een andere mening toegedaan, vanwege:
Overwegingen van de voorzieningenrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State constateert dat niet in geschil is dat het plangebied minder dan 75 hectare bedraagt en dus de in categorie D 11.3 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde drempelwaarde, niet overschrijdt.
De appellant heeft niet gemotiveerd dat er andere factoren aanwezig zijn, zoals bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn, waardoor, gelet op het hiervoor genoemde arrest van het Hof, ook bij het niet overschrijden van de drempelwaarde toch een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt. Dat betekent dat er dus geen MER hoefde te worden gemaakt.
Uitspraak
Het beroep is ongegrond.