ECLI:NL:RVS:2011:BP4765

Betreft Varkenshouderij Roggel
Datum uitspraak 16-02-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden m.e.r.-richtlijn, bijlage III, intensieve veehouderij, Roggel, varkenshouderij, ammoniak, m.e.r.-beoordeling
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201003564/1/T1/M2

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Deze uitspraak geeft een illustratie van de wijze waarop het resultaat van een m.e.r.-beoordeling gemotiveerd kan worden.

Casus

Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het college van B & W van Leudal aan vergunninghouders een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 lid 1 Wm (oud) verleend voor een varkenshouderij te Roggel.
Volgens appellanten heeft het college ten onrechte besloten dat geen MER hoefde te worden opgesteld. Volgens hen heeft het college:

  • onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van de ammoniakdepositie, door de inrichting en andere veehouderijen in de omgeving, op het Natura 2000-gebied Leudal, en
  • zich onvoldoende vergewist van mogelijke ammoniakschade op planten in de directe omgeving van de inrichting.

Overwegingen van de bestuursrechter
Ingevolge het vierde lid van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer (oud) moet het bevoegd gezag bij de beoordeling of een MER moet worden gemaakt, rekening houden met de in bijlage III van de m.e.r.-richtlijn aangegeven omstandigheden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd. De rechter is van oordeel dat het college deze kenmerken afdoende heeft betrokken bij de beoordeling. Wat betreft de plaats van het project heeft het college bij zijn besluitvorming betrokken dat de afstand tot het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied Leudal ongeveer 3.500 meter bedraagt. De vergunningaanvraag voldoet bovendien aan de Wet ammoniak en veehouderij. Het college heeft ook geconcludeerd dat de mogelijke ammoniakdepositie-effecten op het Leudal na de uitbreiding gering zullen zijn. Verder heeft het college rekening gehouden met de mogelijke gevolgen vanwege de ammoniakemissie voor de op korte afstand van de inrichting gelegen gevoelige gewassen van derden.

Let op: De overwegingen geven niet aan wat ‘gering’ is dan wel waaraan nou precies getoetst is. De afstand van 3.500 meter kan niet veralgemeniseerd worden. Dit is erg afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Bij de vergunningverlening zelf is nog wel getoetst aan bijvoorbeeld het rapport “Stallucht en Planten 1981” van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO), maar het is niet duidelijk of dit bij de m.e.r.-beoordeling een rol heeft gespeeld.

Uitspraak
De beroepsgrond met betrekking tot m.e.r. faalt.