ECLI:NL:RVS:2011:BP9528

Betreft Parkeerterrein sportcomplex Dinkelland
Datum uitspraak 30-03-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - enkelvoudig
Trefwoorden recreatievoorzieningen, plan-m.e.r., m.e.r.-beoordelingsplicht, Dinkelland, parkeerterrein
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201007840/1/R3

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Een parkeerterrein kan niet worden aangemerkt als een recreatieve voorziening zoals bedoeld in categorie 10.1 van de ‘C-lijst’ en van de ‘D-lijst’.

Let op: deze uitspraak is gewezen onder oud recht. In het huidige Besluit m.e.r. valt een parkeerterrein onder categorie 11.2 op onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Casus

Op 22 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Dinkelland het bestemmingsplan "Herinrichting sportcomplex de Es" vastgesteld. Dit plan voorziet onder andere in de uitbreiding van een parkeerterrein tot ongeveer 452 plaatsen. Het parkeerterrein kan onder andere worden gebruikt door de sporters en bezoekers van de voetbalvereniging, tennisvereniging en gymzaal, de leden van de fanfare en de bezoekers van een dancing te Saasveld.

Appellante stelt dat de gemeenteraad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen plan-MER is gemaakt. Volgens hem is de parkeerplaats een recreatieve voorziening zoals genoemd in het Besluit m.e.r. 1994. Uit het plan en de overige stukken wordt volgens hen niet duidelijk of de in het Besluit m.e.r. 1994 genoemde drempelwaarden al dan niet zullen worden overschreden. Verder menen zij dat de raad niet heeft onderkend dat uit HvJ EG van 15 oktober 2009 (C-255/08) volgt dat ook bij het niet overschrijden van de drempelwaarden uit het Besluit me.r., het bevoegd gezag onder omstandigheden moet beoordelen of een plan-MER moet worden gemaakt.
Red. Het lijkt erop dat appellante er ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake zou kunnen zijn van een plan-m.e.r., terwijl het gaat om een niet nader uit te werken plan of een plan waarin een wijzigingsbevoegdheid zit (een zogenoemd ‘kolom 4’-besluit). Het bestemmingsplan is in dit geval dus een ‘kolom 3’-besluit (want het is niet kaderstellend voor een kolom 4 besluit, zo bleek bij navraag bij de gemeente). Ook is het niet plan-m.e.r.-plichtig vanwege de combinatie met een Passende beoordeling (dus op grond van artikel 7.2a Wm). Het is onduidelijk of de Afdeling bestuursrecht dit onderscheid heeft gezien en of dat relevant had kunnen zijn.

Overwegingen van de bestuursrechter
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aantal bezoekers van het parkeerterrein door de raad onjuist is berekend. Voorts is de Afdeling van oordeel, dat een parkeerterrein niet kan worden aangemerkt als een recreatieve voorziening als bedoeld in categorie 10.1, onderdeel C en 10.1. onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r 1994.
Wat betreft het betoog dat sprake is van een uitbreiding van een recreatieve voorziening, stelt de Afdeling vast dat het plan geen uitbreiding van het aantal bezoekers mogelijk maakt. Evenmin is sprake van een oppervlakte groter dan de drempelwaarde van artikel 10.1 van onderdeel D. Voorts is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan desondanks een MER moet worden gemaakt niet gebleken. Dat, naar appellante stelt, Saasveld een kleine dorpskern is in een rustig buitengebied, kan niet als een zodanige omstandigheid worden aangemerkt. Gelet hierop faalt het betoog dat de raad heeft nagelaten een plan-MER te maken.

Uitspraak
Het vaststellingsbesluit wordt vernietigd op een andere beroepsgrond dan die inzake m.e.r.