ECLI:NL:RVS:2011:BQ9663

Betreft Bestemmingsplan Westergouwe
Datum uitspraak 29-06-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden alternatieven, alternatievenonderzoek, bestemmingsplannen, Gouda
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200905117/1/R1
JM 2011, 101 met noot Van Velsen
Toets 2011, 3 (p. 15)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Indien er geen redelijkerwijs in beschouwing te nemen locatiealternatieven zijn, kan in een plan-MER voor een ruimtelijk besluit worden volstaan met een inrichtings-MER. In het plan-MER moet dan wel worden onderbouwd waarom geen sprake is van redelijkerwijs in beschouwing te nemen locatiealternatieven.
  • Een alternatief hoeft niet te worden onderzocht als deze (financieel) niet haalbaar is.

Zie voor een vergelijkbare zaak een uitspraak over een bestemmingsplan van de gemeente Deurne.

Casus

Het bestemmingsplan ‘Westergouwe’ is op 8 oktober 2008 vastgesteld door de gemeenteraad van Gouda voor zover het het grondgebied van Gouda betreft en op 2 juni 2009 goedgekeurd (red. dit is een procedure onder de oude WRO). Inmiddels is de gemeente Moordrecht opgegaan in de gemeente Zuidplas. Het plan voorziet in de aanleg van een woonwijk met 3.400 tot 4.000 woningen. Appellanten stellen onder meer dat het globale karakter van het bestemmingsplan in strijd is met rechtszekerheid. Daarnaast had een locatie-MER moeten worden gemaakt in plaats van een inrichtings-MER. De gemeenteraad en GS stellen zich naar de mening van appellanten ten onrechte op het standpunt dat al voor de m.e.r.-procedure een bestuurlijke keuze is gemaakt voor Westergouwe. Hierbij speelt een rol dat:

  • de op de locatiekeuze betrekking hebbende concrete beleidsbeslissing is vernietigd;
  • er zijn denkbare alternatieve locaties;
  • aan de kritiek van de Commissie m.e.r. op het alternatievenonderzoek is geen gehoor gegeven.

Als al met een inrichtings-MER had kunnen worden volstaan, had tenminste een alternatief moeten worden onderzocht waarbij de gehele woonwijk wordt ingericht met woningen op palen of met drijvende woningen.

NB De m.e.r. was in 2 fasen verricht. De 1e fase was gekoppeld aan een masterplan en de 2e fase aan het daarop gebaseerde bestemmingsplan ‘Westergouwe’. De advisering van de Commissie m.e.r. vond plaats in de situatie voordat SMB, in de vorm van plan-m.e.r , in de Nederlandse wetgeving was geïmplementeerd (dus voor de wijziging van Hoofdstuk 7 van de Wm van 28 september 2006.). Kennelijk beschouwt de Afdeling bestuursrechtspraak het MER als een plan-MER, aangezien verwezen wordt naar artikel 7.10, lid 1, onder b, sub 1 Wm (oud, zoals deze gold tot 1 juli 2010), maar hierover wordt verder niets gezegd. De conclusies die hierboven staan moeten dus wel in dit licht worden bezien en het is dus wel de vraag of de conclusies zoals hierboven staan, zo expliciet getrokken kunnen worden.
Informatie over het project en het advies van de Commissie m.e.r.

Overwegingen van de bestuursrechter
Globaal bestemmingsplan
De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat termen als ‘voorlopig’, ‘op termijn’ en ‘waarschijnlijk’ zoals in de toelichting bij het bestemmingsplan zijn gehanteerd en de uit te werken bestemmingen niet tot rechtsonzekerheid leidt. Het hanteren ervan is in de praktijk gebruikelijk voor een globaal bestemmingsplan omdat de invulling ervan nog niet in detail is uitgekristalliseerd.

Alternatieven in het MER
De bestuursrechter acht de door appellanten aangedragen alternatieven niet geschikt als woningbouwlocatie. Verder kon worden volstaan met een inrichtings-MER zonder dat een variant op het water moest worden onderzocht . De overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak zijn als volgt:

  • In de startnotitie voor het MER wordt op hoofdlijnen informatie gegeven voor het voornemen van de realisering van een woonwijk in of nabij Gouda.
  • In het MER 1e fase zijn de milieueffecten van de mogelijke inrichting van het gebied in beeld gebracht. In het MER 2e fase zijn gedetailleerde milieurelevante keuzes gemaakt. Het MER 1e fase en MER 2e fase vormen samen het MER bij het bestemmingsplan.
  • In een deelnota ‘Stadsuitbreiding’, waarnaar de Startnotitie verwijst, zijn de uitbreidingsrichtingen voor een woningbouwlocatie in andere richtingen onderzocht. Locaties in noordelijke, zuidelijke en westelijke richting werden potentieel geschikt geacht. Uitbreiding in zuid-oostelijke richting kende bezwaren vanuit landschappelijk oogpunt en was in strijd met beleid. Dat gebied moest bovendien deel uitmaken van een groene buffer zoals in een convenant was opgenomen.
  • De noordelijke locatie viel af omdat het een slechte verkeersaansluiting heeft en de Rijksweg A 12 een barrière vormt. De locatie ten zuiden van Gouda viel af omdat de bebouwing van dit gebied een aantasting vormt van het open landschap en het cultuur-historisch waardevolle veenweidegebied in het Groene Hart. Ook was de locatie onder meer te klein voor de beoogde woningbouw. De westelijke locatie heeft om meerdere redenen de voorkeur onder meer omdat het dicht tegen Gouda aan ligt en de aansluiting op de A 20 goed is. Ook is bijvoorbeeld de bodemgesteldheid relatief goed.
  • Hoewel in de doelstelling van het MER de locatie van de nieuwe woonwijk niet wordt beperkt tot Westergouwe, blijkt de beperking wel uit de context van die doelstelling (luidende: “het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige en duurzame woonwijk om tegemoet te komen aan de woningbehoefte tot 2020 en de doorstroming op de woningmarkt in Gouda te bevorderen, waarin zo goed mogelijk kan worden voorzien in de toekomstige woonwensen en waarin wordt ingespeeld op de kansen en beperkingen die natuur, landschap en cultuurhistorie bieden."
  • (de door appellanten aangedragen) locatiealternatieven hoefden in dit geval redelijkerwijs niet meer in beschouwing te worden genomen en volstaan kon worden met een inrichtings-MER;
  • ook de inrichtingsvariant ‘wonen op het water’ hoefde niet als alternatief in het MER te worden onderzocht omdat blijkt dat deze variant feitelijk niet mogelijk is vanwege de geringe waterdiepte en dit financieel niet haalbaar is.
    Appellant heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen dat de gemeenteraad en GS geen gehoor hebben gegeven aan de kritiek van de Commissie m.e.r. Ook die beroepsgrond faalt.

Uitspraak
De beroepsgronden met betrekking tot m.e.r. zijn ongegrond. Het goedkeuringsbesluit van GS wordt vernietigd op andere gronden. Wel blijven de rechtsgevolgen in stand.