ECLI:NL:RVS:2011:BR0540

Betreft Bestemmingsplan Europark Heege-West
Datum uitspraak 06-07-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden bedrijventerreinen, bestemmingsplannen, Coevorden, grensoverschrijdende milieueffecten, doorwerking
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 200905633/1/M3
Toets 2011, 4 (p. 25)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Bij een grensoverschrijdend project kan het buitenlandse deel van het project in het MER buiten beschouwing blijven, als de Commissie m.e.r. meent dat voor de besluitvorming over het Nederlandse gedeelte van het project voldoende informatie aanwezig is.
  • Het bevoegd gezag hoeft niet in te gaan op het bezwaar van appellant dat de resultaten van het MER in het besluit moeten worden opgenomen, als appellant niet aangeeft welke maatregelen uit het MER in het besluit hadden moeten worden opgenomen.

NB Tussen richtlijnenadvies en toetsingsadvies heeft correspondentie plaatsgevonden met het bevoegd gezag. Daaruit blijkt dat op advies van de Commissie het bevoegd gezag aan de Duitse autoriteiten heeft gevraagd om gezamenlijk een MER voor het gehele terrein op te stellen. Omdat de Duitse autoriteiten hebben aangegeven dit niet noodzakelijk te vinden, is met de Commissie afgestemd dat het MER zich beperkt tot het Nederlandse deel.

Klik hier voor projectinformatie (P1490).

Casus

Op 23 juni 2009 hebben Gedeputeerde staten van Drenthe het bestemmingsplan ‘Europark Heege-West’ van de gemeenteraad van Coevorden goedgekeurd. Dit plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het Nederlandse deel van het grensoverschrijdende bedrijventerrein Europark.
Volgens appellant zijn Gedeputeerde Staten ongemotiveerd voorbij gegaan aan het standpunt dat:

  1. het MER zich moet richten op het gehele bedrijventerrein, dus ook het deel in Duitsland, en dat
  2. de resultaten van het MER in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Overwegingen van de bestuursrechter
Ad 1.
Gedeputeerde Staten hebben in het goedkeuringsbesluit verwezen naar de Commissie m.e.r. die heeft geadviseerd dat het MER zich op het gehele Europark dient te richten, maar niettemin heeft geoordeeld dat voor het voorliggende besluit over het Nederlandse gedeelte voldoende informatie aanwezig is.
Volgens de Afdeling volgt uit het richtlijnenadvies dat de Commissie m.e.r. meent dat het MER zich moet richten op het gehele Europark. In het toetsingsadvies van de Commissie is vermeld dat het MER zich nu vooral beperkt tot het Nederlandse deel, maar dat voor het voorliggende besluit voldoende informatie aanwezig is. Gelet hierop zijn Gedeputeerde Staten volgens de Afdeling niet ongemotiveerd aan het standpunt van de appellant dat het MER zich op het gehele Europark moet richten, voorbij gegaan.

Ad 2.
Hoewel in het goedkeuringsbesluit niet expliciet op dit punt is ingegaan, hangt dit standpunt volgens de Afdeling nauw samen met de hiervoor behandelde bedenking dat het MER zich op het gehele Europark dient te richten. Daarop is het besluit wel in gegaan. Een aantal maatregelen uit het MER is overgenomen in het bestemmingsplan. Omdat appellant niet heeft aangegeven welke maatregelen nog meer hadden moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan, is deze niet benadeeld door het feit dat Gedeputeerde Staten niet expliciet erop in zijn gegaan.

Uitspraak
De beroepen zijn ongegrond.