ECLI:NL:RVS:2011:BR6360

Betreft Bedrijventerrein Broeklanden-Zuid
Datum uitspraak 31-08-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden m.e.r.-beoordelingsplicht, m.e.r.-richtlijn, bijlage III, bestemmingsplannen, bedrijventerreinen, samenhang
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201002473/1/R3 en 201002492/1/R3
Toets 2011, 4 (p. 25)

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • Groenvoorzieningen bij een bedrijventerrein moeten worden meegenomen in de oppervlakteberekening van een bedrijventerrein bij de beoordeling of sprake is van m.e.r.(-beoordelings)plicht.

NB Deze uitspraak is het spiegelbeeld van de uitspraak Geluidzone Kop van Broeklanden (RvS 200903460/1/R3 d.d. 15-10-2010). De volgende conclusie uit die uitspraak is ook hier van toepassing:

  • Het volgende hoeft niet te worden meegenomen in de oppervlakteberekening voor de m.e.r.-(beoordelings)plicht:
    • zonering (ook al is deze wettelijk verplicht);
    • een bestaande weg die door de voorgenomen activiteiten ongewijzigd blijft;
    • een waterberging die volgens het waterbeheerplan niet is bedoeld voor een bedrijventerrein.

Casus

De gemeenteraad van Hardenberg heeft op 15 december 2009 de bestemmingsplannen ‘Bedrijventerrein Broeklanden-Zuid’ en ‘Geluidzone Bedrijventerrein Broeklanden-Zuid’ vastgesteld. Het eerste plan voorziet in uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Broeklanden ten zuiden van de Duitslandweg met een oppervlakte van ongeveer 50 ha. Het andere bestemmingsplan voorziet in de geluidzone bij het bedrijventerrein.

Over m.e.r. zijn de volgende beroepsgronden aangevoerd:

- ten onrechte is geen MER opgesteld, omdat appellanten vinden dat

  1. het plan in samenhang met het ten noorden ervan voorziene bedrijventerrein Kop van Broeklanden moet worden gezien;
  2. ook de geluidzones om beide bedrijventerreinen in de berekening van de oppervlakte van het bedrijventerrein moeten worden betrokken;
  3. ook de waterberging op het terrein van appellanten, de Duitslandweg en de voorziene groenzones hadden moeten worden betrokken bij deze berekening.

Overwegingen van de bestuursrechter
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak Geluidzone Kop van Broeklanden (RvS 200903460/1/R3 d.d. 15-10-2010) overwogen dat tussen de bedrijventerreinen Kop van Broeklanden en Broeklanden-Zuid een zodanige samenhang bestaat, dat deze in het kader van de m.e.r.-(beoordelings)plicht één voorgenomen activiteit is. Daarbij oordeelde hij ook dat alleen de oppervlakte van een bedrijventerrein zelf en niet een eventuele geluizone rondom dat terrein in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de oppervlakte in het kader van de m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Ook gaf de Afdeling toen aan dat de door appellanten bedoelde waterberging volgens het waterbeheerplan niet is bedoeld als waterberging voor het bedrijventerrein Broeklanden-Zuid, heeft de gemeenteraad deze terecht niet betrokken bij de oppervlakteberekening. De Duitslandweg is een bestaande weg die ongewijzigd blijft en daarom niet bij de oppervlakte hoeft te worden meegerekend.

Zoals de Afdeling in een uitspraak van 22 maart 2006 (zaaknr. 200502510/1) heeft overwogen moet bij de berekening van de oppervlakte naast de oppervlakte van het bedrijventerrein zelf ook de oppervlakte van de aan te leggen groenvoorzieningen meegenomen worden.
In tegenstelling tot wat de gemeenteraad beweert, zijn de tot ‘Groen’ bestemde gronden niet alleen bedoeld voor de hiervoor genoemde waterberging. Dit betekent dat de gronden die daarvoor niet bedoeld zijn, moeten worden betrokken bij de berekening van de oppervlakte.

Nu de totale oppervlakte van de voorgenomen activiteit, inclusief de tot ‘Groen’ bestemde gronden, de drempelwaarde van 75 hectare overschrijdt (NB: in het geval van Geluidzone Kop van Broeklanden was de Afdeling nog van mening dat die drempelwaarde niet werd overschreden), heeft de gemeenteraad miskend dat een m.e.r.-beoordeling had moeten worden gemaakt. Het besluit, voor zover dat ziet op het plan ‘Bedrijventerrein Broeklanden-Zuid’ is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Vanwege de onverbrekelijke samenhang tussen dat plan en het plan ‘Geluidzone Bedrijventerrein Broeklanden-Zuid’ moet het besluit ook ten aanzien van dat plan worden vernietigd.

Uitspraak
Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt het besluit tot vaststelling van beide plannen.