ECLI:NL:RVS:2011:BU6375

Betreft Tracébesluit A2 Passage Maastricht
Datum uitspraak 30-11-2011
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden A2, wegen, tracébesluit, Crisis- en herstelwet (Chw), alternatievenonderzoek, alternatieven, Maastricht
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201100819/1/R4

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De Crisis- en herstelwet bepaalt dat voor bepaalde projecten die onder deze wet vallen de verplichting tot het uitvoeren van een alternatievenonderzoek niet geldt. Tracébesluiten die voor deze Chw projecten worden genomen komen derhalve niet onzorgvuldig tot stand.
  • De norm van een goede ruimtelijke ordening is niet als zodanig opgenomen in de Tracéwet.

NB Deze uitspraak illustreert dat het uitsluitend wijzen op andere mogelijke aanvaardbare alternatieven niet volstaat om een m.e.r.-plichtig (tracé)besluit onderuit te laten gaan. Zeker niet als het bevoegd gezag de aangedragen alternatieven gemotiveerd terzijde schuift.

Opm. Deze uitspraak is gedaan onder oud recht. Sinds 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. 1994 gewijzigd en verkort tot ‘Besluit m.e.r.’ Deze samenvatting gaat uit van deze nieuwe citeertitel.

Opm. De Commissie m.e.r. heeft in 2006 een tussenadvies gegeven. Het project is op de website te vinden onder nummer 744 en naam “Rijksweg 2 passage Maastricht”.

Casus

Op 24 november 2010 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu het tracébesluit A2 Passage Maastricht (hierna: tracébesluit) vastgesteld. Dit besluit voorziet in een aantal aanpassingen. Enerzijds gaat het hierbij om aanpassingen aan de A2: een verbreding, de inrichting met een systeem van hoofd- en parallelrijbanen, en een gestapelde tunnel. Anderzijds gaat het om de aanpassing van een knooppunt, en de realisatie/aanpassing van bepaalde aansluitingen. Op de totstandkoming van het tracébesluit is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Opm. “A2 Passage Maastricht” is als project opgenomen in bijlage II van de Chw.

Tegen dit besluit hebben diverse appellanten beroep ingesteld. Zij betogen onder meer het volgende.

Crisis- en herstelwet

  • De Chw bepaalt dat de verplichting tot het uitvoeren van een alternatievenonderzoek niet geldt voor projecten die onder deze wet vallen. Het tracébesluit is onzorgvuldig tot stand gekomen.

Tracékeuze en alternatieven

  • Hoewel er ondanks de Chw alternatieven zijn onderzocht, is dat met betrekking tot de stadstraverse onvoldoende gebeurd. Bovendien heeft de minister ten onrechte voor de huidige tunnelvariant gekozen. Ook heeft de minister de alternatieven van een geboorde tunnel onder de stadstraverse en een autosnelweg langs de oostelijke zijde van Maastricht onvoldoende onderzocht.
  • Het tracébesluit is in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Volgens de minister zijn zowel het alternatief van de geboorde tunnel als de oostelijke omleiding voldoende onderzocht en beschreven. Hij wijst hierbij op de startnotitie "A2-passage Maastricht". Naar aanleiding van deze startnotitie en het richtlijnenadvies van de Commissie mer is besloten een MER in twee fasen op te stellen. In de eerste fase van het MER (MER fase 1) zijn vier alternatieven geanalyseerd en vergeleken: nulplusalternatief, een tunnel, een oostelijke randweg, en een westelijke randweg. Voor deze vier alternatieven zijn twaalf varianten onderzocht, vastgelegd in het rapport ‘Een plan voor stad en snelweg’. De Commissie mer heeft een positief toetingsadvies uitgebracht. (Opmerking: dit moet zijn een tussentijdstoetsingsadvies).
Op basis van dat advies is een ‘trechteringsbesluit’genomen. Hierbij is gekozen voor een tunnelalternatief op de huidige traverse omdat andere oplossingen moeilijk of onmogelijk zijn, en/of beschermde natuurwaarden de realisering in de weg staan. Bovendien lossen andere alternatieven het probleem niet beter op, en heeft een tunnel een voldoende toekomstvast oplossingsvermogen mits de tunnel met verkeersstroken wordt uitgevoerd, aldus de minister. Een geboorde tunnel zou volgens de minister minder oplossingsvermogen bieden dan het huidige tunnelalternatief, omdat door de aanmerkelijk diepere ligging van een geboorde tunnel geen lokale aansluitingen gerealiseerd zouden kunnen worden en daardoor maar een beperkt deel van het verkeer door de tunnel geleid kan worden. De minister wijst er voorts op dat zich bij de uitwerking van het tunnelalternatief geen marktpartij met een geboorde tunnel heeft gemeld, zodat dit alternatief verder niet is uitgewerkt. In het MER fase 2 zijn de milieueffecten van het uiteindelijk gekozen tracé onderzocht.

Overwegingen van de bestuursrechter
Geen verplicht alternatievenonderzoek op grond van de Chw
De omstandigheid dat het verplichte alternatievenonderzoek niet van toepassing is, is niet gebaseerd op een besluit, maar vloeit voort uit de Chw. Nu de wet dus bepaalt dat alternatievenonderzoek niet nodig is, kan om die reden het besluit niet onderuit gaan.

Tracékeuze en alternatieven
Gelet op de weerlegging van de minister met betrekking tot de in aanmerking genomen alternatieven, heeft de minister niet onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieven. Dat de minister de voorkeur heeft gegeven aan de aanleg van een tunnel boven het annleggen van een weg aan de oostelijke zijde van Maastricht is evenmin onredelijk.

Wat betreft eventuele strijd met een goede ruimtelijke ordening: anders dan in de Wet ruimtelijke ordening, is de norm van een goede ruimtelijke ordening niet als zodanig opgenomen in de Tracéwet. Het betoog dat de keuze voor het tracé met tunnel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, wordt dan ook niet gevolgd.

Uitspraak
Zowel de m.e.r.-gerelateerde als de overige beroepsgronden worden ongegrond verklaard.