ECLI:NL:RVS:2012:BW9531

Betreft Bestemmingsplan buitengebied Oss
Datum uitspraak 27-06-2012
Rechtsprekende instantie  Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Trefwoorden bestemmingsplannen, buitengebied, Oss, veehouderij, intensieve veehouderij, reconstructie, plan-m.e.r., maximale mogelijkheden, wijzigingsbevoegdheid, wijzigingsplan
Bronnen vindplaats

Zaaknummer 201008988/1/R3

Conclusies voor de m.e.r. praktijk

  • De mogelijkheden die wijzigingsregels in een bestemmingsplan bieden zijn ook (tezamen met de rechtstreekse mogelijkheden van het plan) relevant voor de vraag of een (plan-)m.e.r. moet worden doorlopen; met andere woorden, de maximale mogelijkheden van een bestemmingsplan zijn van belang voor de vraag of een (plan-) m.e.r. moet worden gedaan.
  • Voor plan-m.e.r. geldt - mits aan de voorwaarden voor plan-m.e.r. wordt voldaan - dat er meerdere keren plan-m.e.r. voor dezelfde activiteit doorlopen moet worden (bijvoorbeeld eerst voor het reconstructieplan en later voor het bestemmingsplan); wel kan het bevoegd gezag gebruik maken van andere (eerdere) milieueffectrapporten.

Opm. De uitspraak is onder oud recht gedaan. De uitkomst is wel ook relevant onder het nieuwe recht. De plannen die voor intensieve veehouderij plan-m.e.r.-plichtig kunnen zijn (kolom 3), zijn dezelfde gebleven.

Casus

Op 1 juli 2010 heeft de gemeenteraad van Oss het bestemmingsplan ‘Buitengebied Oss-2010’ vastgesteld. Enkele van de appellanten betogen onder meer dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, voor zover daarin wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen die nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk maken. Er zou huns inziens een MER moeten zijn gemaakt. Volgens hen vormt het feit dat in het kader van het reconstructieplan ‘Maas en Meierij’ een MER is gemaakt geen reden om in dit geval geen plan-MER te maken. Immers de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. 1994 (oud) kunnen worden overschreden. Bovendien heeft de raad de factoren niet in ogenschouw genomen die aanleiding kunnen zijn om een MER te maken indien de drempelwaarden niet worden overschreden.
De raad stelt zich op het standpunt dat geen plan-MER moest worden gemaakt omdat reeds een MER was gemaakt in het kader van het reconstructieplan en het plan intensieve veehouderij mogelijk maakt binnen de kaders van dit reconstructieplan. Verder wijst de raad er op dat de mogelijkheden voor intensieve veehouderij drastisch zijn beperkt ten opzichte van de in de provinciale verordening vervatte algemene regels. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in strijd hiermee is niet mogelijk.

Op de andere beroepsgronden wordt in deze samenvatting niet ingegaan.

NB De Commissie m.e.r. heeft over het MER voor het reconstructieplan ‘Maas en Meijer’ geadviseerd onder projectnummer 1305
 
Overwegingen van de bestuursrechter
Eerst stelt de Afdeling bestuursrechtspraak vast dat het recht van voor 1 juli 2010 op deze casus van toepassing is. Hiervoor wordt verwezen naar artikel VI van de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage, Stb. 2010, 20). Opm. Dit is omdat het ontwerpbestemmingsplan voor 1 juli 2010 ter visie heeft gelegen.

Vervolgens wordt ingegaan op de toepasselijke regels van hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm, oud) en het Besluit m.e.r. 1994 (oud, onderdeel C van de Bijlage, categorie C en D 14). In kolom 3 van categorieën C en D 14 wordt voor veehouderij het plan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wro (het bestemmingsplan), aangewezen als plan-m.e.r.-plichtig plan. Van belang is dat op grond van de planregels het college van burgemeester en wethouders, onder voorwaarden, het plan kan wijzigen voor het vergroten (en enigszins verschuiven) van bouwvlakken voor intensieve veehouderij. De Afdeling stelt vast dat de bestreden wijzigingsbevoegdheden betrekking hebben op activiteiten zoals bedoeld in onderdeel C, categorie 14 van de Bijlage Besluit m.e.r. 1994. En dat deze wijzingsbevoegdheden tot gevolg kunnen hebben dat de drempelwaarden van categorie C.14 worden overschreden. Gelet hierop had bij de voorbereiding van het plan een plan-MER moeten worden gemaakt. Omdat dit plan een kader vormt voor besluiten waarop afdeling 3.4 van de Awb en afdeling 13.2 van de Wm van toepassing zijn.

Dat in het kader van het reconstructieplan in 2005 een MER is gemaakt en dat in dit plan voor de mogelijkheden voor intensieve veehouderij hierbij is aangesloten neemt deze plicht niet weg. De wettelijke verplichting om een plan-MER te maken geldt voor elk plan dat een kader biedt voor activiteiten die boven de drempelwaarden uitkomen en dat in kolom 3 van onderdeel C 14 is vermeld. Daarbij merkt de Afdeling op dat het reconstructieplan en het daarbij behorende MER betrekking hebben op een groter gebied dan het plangebied en dat de concrete mogelijkheden voor intensieve veehouderij in dit bestemmingsplan zijn bepaald.

Dat ingevolge artikel 7.7, derde lid, onder b, van de Wm het bevoegd gezag gebruik mag maken van andere milieueffectrapporten, brengt niet met zich dat in dit geval afgezien had mogen worden van het maken van een plan-MER. Dat de maximale invulling van de bestreden wijzigingsbevoegdheden als gevolg van de provinciale verordening niet meer mogelijk zou zijn brengt, nog daargelaten de juistheid van deze stelling, evenmin met zich dat geen plan-MER had moeten worden gemaakt. Het plan is dus vastgesteld in strijd met artikel 7.13, onder a, van de Wm. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het de wijzigingsbevoegdheden betreft, dient te worden vernietigd. Wel ziet de Afdeling aanleiding voor de bestuurlijke lus.

Uitspraak
De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, van de Awb (bestuurlijke lus), op te dragen in zoverre een nieuw plan vast te stellen. Hiervoor krijgt de gemeente 52 weken. Ook wordt een voorlopige voorziening getroffen tot de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.