ECLI:NL:RVS:2012:BY6766
Betreft | Bestemmingsplan ontzanding Deest |
---|---|
Datum uitspraak | 19-12-2012 |
Rechtsprekende instantie | Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State |
Proceduresoort | Eerste aanleg - meervoudig |
Trefwoorden | milieueffectrapportage-plicht (MER-plicht), bestemmingsplannen, plan-m.e.r., ontgrondingen, zandwinning, samenhang, overgangsrecht, maximale mogelijkheden, Druten, bestuurlijke lus |
Bronnen vindplaats | Zaaknummer 201109052/1/R2 |
Conclusies voor de m.e.r. praktijk
- Onder de maximale mogelijkheden worden alle oppervlaktes van gronden die als zodanig zijn bestemd meegerekend. Dat bij de uitwerking eventueel niet over de gehele oppervlakte van als zodanig bestemde gronden daadwerkelijk delfstoffen zullen worden gewonnen doet niet af aan de maximale mogelijkheden die het plan biedt.
- Ook samenhangende activiteiten buiten het plangebied kunnen onderdeel zijn van de activiteit voor de berekening van de omvang ervan.
- Het ten onrechte ontbreken van een MER bij het besluit is een fundamenteel formeel gebrek dat leidt tot de vernietiging van het gehele (vaststellings)besluit.
NB 1 Kortgeleden deed de Afdeling ook uitspraak over een ontgronding, namelijk inzake de ontgrondingsvergunning voor recreatiepark Billy Bird, ABRvS 14 november 2012, zaaknr. 201107911/1/R4. Gelet op het feit dat het een ander besluit betrof, was het toetsingskader daar enigszins anders. Voor de bestemmingsplanherziening is toen wel een aanmeldingsnotitie uitgevoerd waaruit volgde dat er geen MER hoefde te worden opgesteld. Zie ABRvS 14 april 2010, zaaknr. 200808652/1/R2 en 200808340/1/R2.
NB 2 Deze casus valt onder het Besluit m.e.r. zoals dat vóór 1 april 2011 luidde. Zowel in het oude als het nieuwe Besluit m.e.r. zijn ontgrondingen opgenomen in categorie 16. De drempelwaarde is wel aanzienlijk aangescherpt (van 100 hectare naar 25 hectare). Dit vanwege de Europese M.e.r.-richtlijn.
Casus
Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Druten een bestemmingsplan vastgesteld waarbij zandwinning mogelijk wordt gemaakt voor een gebied ten zuidoosten van de kern Deest met een omvang van 36 hectare. Na de beëindiging van de zandwinning zal de locatie dienen voor natuurontwikkeling en recreatie. Appellanten betogen dat ten onrechte bij de voorbereiding van het plan geen MER is gemaakt. Er wordt daartoe gewezen op:
- de samenhang met omliggende grote projecten;
- de aanwezigheid van een voormalige vuilnisbelt;
- de ligging nabij de rivierdijk; en
- dat alle projecten in de omgeving gezamenlijk tot aanzienlijke gevolgen voor de waterhuishouding kunnen leiden.
De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan de drempelwaarde voor het maken van een MER niet overschrijdt. Voor de andersoortige projecten in de omgeving is wel telkens een MER gemaakt en waar nodig is de voorliggende ontzanding in die rapportages als autonome ontwikkeling meegenomen. Zelfs indien de naastgelegen ontzandingen zouden moeten worden meegerekend, wordt de drempelwaarde voor het maken van een MER niet overschreden, aldus de gemeenteraad.
Overwegingen van de bestuursrechter
Inleiding
De Afdeling kijkt eerst naar het toepasselijke recht. Van belang daarbij is dat op grond van artikel 7.13, onder a, Wm de gemeenteraad het bestemmingsplan niet kan vast stellen dan nadat het toepassing heeft gegeven aan de paragrafen 7.3 en 7.4 Wm, die beide over (de voorbereiding van) plan-m.e.r. gaan.
Overgangsrecht
Voor het antwoord op de vraag of het bestemmingsplan kaderstellend is voor m.e.r.(-beoordelings)plichtige activiteiten, is van belang welk recht van toepassing is. Op 1 april 2011 is het Besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van onder meer het Besluit mer (hierna: het Wijzigingsbesluit) in werking getreden. Bij de beoordeling of het overgangsrecht op een besluit van toepassing is, zijn naar het oordeel van de Afdeling twee elementen van belang:
- Betreft het een ontwerp van een besluit waarvoor bij de voorbereiding een MER dient te worden gemaakt op grond van het Besluit m.e.r. zoals dat geldt vanaf 1 april 2011 (hierna: het gewijzigde Besluit m.e.r.)?;
- Is er voor 1 april 2011 kennisgeving gedaan van het desbetreffende ontwerp en is het ontwerp voor die datum ter inzage is gelegd?
Ad 1.
Ingevolge onderdeel C, categorie 16.1, van de bijlage bij het gewijzigde Besluit m.e.r, is het maken van een MER verplicht ten aanzien van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van meer dan 25 hectare. In kolom 3 is als MER-plichtig plan bij deze activiteit onder meer het bestemmingsplan aangewezen. Gezien de totale terreinoppervlakte van meer dan 36 hectare, volgt hieruit dat op grond van het gewijzigde Besluit m.e.r. een MER zou moeten worden gemaakt.
Ad 2.
De gemeenteraad heeft op 15 december 2010 kennisgeving gedaan van het ontwerp van het plan en het ontwerpplan met ingang van 16 december 2010 ter inzage gelegd.
Er is aan beide voorwaarden voldaan. Hierdoor valt het onder het overgangsrecht van het Wijzigingsbesluit en is het Besluit m.e.r van toepassing zoals dat voor 1 april 2011 gold (hierna: het oude Besluit m.e.r.).
Had voor het bestemmingsplan een MER moeten worden gemaakt?
Op grond van het oude Besluit m.e.r. is het maken van een MER verplicht ten aanzien van de winning van oppervlaktedelfstoffen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een winplaats van 100 hectare of meer, of op een aantal winplaatsen die tezamen 100 hectare of meer omvatten en die in elkaars nabijheid liggen (C16.1). In kolom 3 is als MER-plichtig plan bij deze activiteit onder meer het bestemmingsplan aangewezen. Het plangebied is 36 hectare. Gelet hierop stelt de Afdeling vast dat het plan niet de drempelwaarde overschrijdt zoals genoemd in categorie 16.1 voor zover dat betreft een winplaats van 100 hectare of meer. Naar het oordeel van de Afdeling moet echter tevens worden gekeken naar de drempelwaarde voor zover dat betreft een aantal winplaatsen die in elkaars nabijheid liggen. Hiertoe wordt overwogen dat ten zuiden van de ‘Deester Kaap’ de bestaande ontgronding ‘Uivermeertjes’ in uitvoering is, en dat deze ontgronding op een afstand van slechts ongeveer 40 meter van het plangebied plaatsvindt. In het in zoverre onbetwiste deskundigenbericht is vermeld dat de ontgronding ‘Uivermeertjes’ een oppervlakte heeft van 65 hectare. De ontgrondingslocaties ‘Deester Kaap’ en ‘Uivermeertjes’ omvatten tezamen een totale oppervlakte van 36+65=101 hectare. Hiermee wordt de in categorie 16.1 opgenomen drempelwaarde voor het maken van een MER – ook onder het oude recht -overschreden. Het argument van de gemeenteraad dat niet alle gronden zullen worden ontgrond en dat daarom moet worden gerekend met de uiteindelijke oppervlaktes van de waterplassen die zullen worden gerealiseerd (zijnde 80 hectare) gaat niet op, omdat de bestemmingsplanregels deze beperking niet geven. Ook voor de locatie ‘Uivermeertjes’ dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden en niet slechts van de oppervlakte van gronden waar uiteindelijk de recreatieplas zal worden gerealiseerd.
Conclusie
Er is ten onrechte geen MER gemaakt. Het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 7.13, onder a, Wm.
Uitspraak
De beroepen ten aanzien van m.e.r zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Omdat de vernietiging ziet op een fundamenteel formeel gebrek van het besluit, ziet de Afdeling aanleiding om ook de beroepen van andere appellanten gegrond te verklaren.